Blind verder rollen

In het jaar van de rode os van Marije Langelaar wordt gepresenteerd als een roman, maar het is meer een prozagedicht, bestaande uit drie delen die schijnbaar weinig met elkaar te maken hebben: Land, Lasso en Brieven aan de condor. De derde tekst gaat over een ‘wilde’ vrouw in de buurt van de Andes, die dagboekbrieven schrijft aan een condor. Zij beweert dat zij eens een soortgenoot was. Zij noemt hem of haar ‘wilde zwarte bloem in de lucht’. Wat is er gebeurd? Zij zag een menselijk wezen en uit nieuwsgierigheid sprong zij de conceptie in. Zij trouwde zelf later ook en kreeg een meisje, maar ze had altijd heimwee naar haar vleugels. Zij ontwikkelt of realiseert liefde voor de ruimte, voor planten en dieren. Ook is zij dol op dansen omdat het lijkt op vliegen. In het dorp waar zij woont met haar man, van wie ze houdt, van zijn sterke armen, zijn geur, wordt zij beschouwd als een wilde die getemd moet worden. Hij houdt ook van haar en van hun dochter, maar de dorpelingen dwingen hem zijn vrouw op te sluiten in hun huis, in haar rol als onderworpen vrouw. Als hij aankondigt dat hij zijn dieren verkoopt om een bestuurlijke functie te krijgen in een naburige stad en een bekwame bestuurder te worden die wegen gaat aanleggen en instituties gaat realiseren, besluiten zij dat zij, de vrouw, tijdelijk onderdak moet zoeken bij zijn familie, vier dagreizen ver. Zij vertrekt met haar dochter, een paard, een rode os en een geit. De geit geeft haar onderweg melk en zij leeft verder van wat de natuur biedt. Uiteindelijk besluit ze met haar dochter terug te keren, het paard vrij te laten, maar de rode os en de geit mee te nemen en de tent en het vuur: ‘we gaan terug en we gaan staan op het dorpsplein en we halen het blinkende in ons tevoorschijn, het vonkende briesende mes, en gaan snijden aan dat grote concept, we laten het kapseizen, laten het schurend ten onder onder gaan, we snijden aan dat wat gesneden moet. We brengen ieder die wil naar de rand.’

In de eerste tekst is een klein meisje aan het woord, een poëtisch en voorlijk meisje dat haar omgeving observeert, bij voorbeeld haar oma bij wie ze is, omdat haar moeder een baby krijgt. Hoe voorlijk is dat meisje of is het de volwassen ik die terugkijkt en alles nog zo precies weet? ’Soms keek ik in de spiegel in mijn open mond naar het zengende duister, een nauw zwart gat naar natte klieren en organen, een doodsdonkere put.’ Haar oma had een boerderij: in de stal staat nog een os. In het huis is ook Pien. Zij en oma ‘waren in een voortdurend gevecht met de zwaartekracht’. Ze zouden elk moment kunnen vallen. Als de baby er nog niet is, gaat het meisje met haar oma naar huis. Met oudjaar mag ze bij een vriendje logeren. Ze ziet Pien en oma in één bed liggen wat haar nogal verwart. Het broertje wordt geboren, maar haar moeder moet naar het ziekenhuis en sterft. Alles wordt onzeker; ‘het onvaste lag op de loer’.

In de tweede tekst is de zwaartekracht onbetrouwbaar. Af en toe vliegen de dingen en mensen omhoog en vallen weer, soms met vreselijke gevolgen. Een jonge vrouw maakt contact met Vogel. Vogels spelen een belangrijke rol in Langelaars poëzie en vaak nogal bedreigend. Hier is Vogel eerder een geliefde. Het geheel lijkt een hyperbool voor klimaatwisseling. ‘We zonken in een donkere rivier waarbij elk moment onder boven kon worden en boven onder.’ De drie teksten worden dus verbonden door onzekerheid en poëtische taal: ‘Er is nooit een overzicht. We rollen maar verder. We zijn nog net zo blind als bij onze geboorte, wat een wreed bestaan’.

Remco Ekkers

Marije Langelaar – In het jaar van de rode os. De Arbeiderspers, Amsterdam. 140 blz. € 18,50.