Langs berken en door steppen

De Trans-Siberische spoorlijn, van Moskou naar Vladivostok, is ruim 9200 kilometer lang. Je kunt in Irkoetsk overstappen en de aftakking nemen die via Mongolië naar Beijing voert, dan zit en lig je een kleine 8000 kilometer in de trein. Die laatste keuze maakten Denise van Dalen en haar vriend Arend, in Novosibirsk, Irkoetsk en Ulaanbaatar tussenstops inlassend om ter plekke rond te kunnen kijken. Het spoor van de tsaar bevat Van Dalens reisverslag.

De achterflap vermeldt dat het tweetal iets meer dan honderd jaar na voltooiing van de lijn in de trein stapte. Tsaar Nikolaas II opende het traject in 1916, zodat hun reis bij benadering valt te dateren tussen 1916 en 2020. Ze grepen hun langste tussenstops, in Irkoetsk en Ulaanbaatar, aan voor tochten in de wijdere omgeving. Nabij Irkoetsk lieten ze zich gidsen voor een meerdaagse wandeltocht door de natuur langs de oevers van het Baikalmeer. Vanuit Ulaanbaatar, de hoofdstad van Mongolië, reisden ze diep het achterland in, om de oneindigheid van de steppen te ervaren en te proeven van de nomadische Mongoolse cultuur. In haar beschrijving van die tochten en van hun persoonlijke ervaringen toont Van Dalen zich op haar best.

Maar als het haar gaat om het belichten van politiek- en cultuurhistorische achtergronden, blijft het voornamelijk bij het oplepelen van feiten en weetjes uit de reisgids, een paar boeken en, naar ik aanneem, Wikipedia. Natuurlijk sta je als reisschrijfster voor het probleem of je je moet beperken tot je eigen ervaringen, of dat je ook politiek-, cultuur- en kunsthistorische beschouwingen op de lezer moet loslaten. Maar doe je (ook) dat laatste, dan moet dat het niveau van feiten rijgen en oppervlakkige meningen ontstijgen. Dat doet In het spoor van de tsaar te weinig. Beter was het geweest om consequent persoonlijke ervaringen te laten prevaleren en nog beter misschien om die af te zetten tegen reisverslagen van anderen, die zijn er genoeg.

Soms blijft het bij het een aanzet, waarvan je hoopt dat die later een uitgebreid vervolg krijgt. Over de provodnitsa bijvoorbeeld, de wagonassistente, die in Russische lange-afstandstreinen ‘haar’ passagiers ten dienste moet staan, maar over de wagonbevolking pleegt te heersen als een stalinistisch despoot. Van Dalen zegt dat wel, als ze in Moskou instappen en nog zonder ervaringen met haar hebben opgedaan, van de provodnitsa hun beddengoed krijgen, maar kennelijk hebben zij en haar vriend het getroffen en was hun despoot van het verlichte soort, want veel meer vertelt ze daar niet over.

Meer aandacht krijgt de landerigheid, waar niet aan te ontsnappen valt als je uur na uur en dag na dag louter berkenstammen aan je blik voorbij ziet trekken. Als lezer hoop je dan dat die landerigheid tot filosofische mijmeringen leidt, mijmeringen niet gehinderd door logische discipline. Maar helaas, daar komt het niet van, tenzij Van Dalen het niet de moeite waard heeft gevonden om ze op te schrijven.

Voor wie ook eens met de Trans-Siberië trein wil reizen – een wens die veel Nederlanders vervullen, blijkt uit Van Dalens verslag – en een voorproefje wil nemen door erover te lezen, levert Het spoor van de tsaar vast wat op. Maar voor degenen die een reisboek willen lezen om een reis literair te beleven zonder uit hun stoel te hoeven komen, zijn er betere titels te vinden.

Hans van der Heijde

Denise van Dalen – Het spoor van de tsaar. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 192 blz. € 18,50.