Over water en nog veel meer

De debuutbundel Regenboom / Palu di áwaseru van Naomi Montroos drenkt de lezer in de veelomvattende thematiek van het water. Dat is een gewaagde onderneming omdat de Nederlandse literatuur nou eenmaal overloopt van water. Met onze natte, regenachtige, polderachtige, zeevaartachtige en strijd-tegen-het-waterachtige cultuur kun je ook moeilijk anders verwachten. Hugo Brems schreef ooit De dichter is een koe, een boekje over poëzie dat in negen hoofdstukken alle facetten van dichterlijk water probeert bloot te leggen. Probeer daar nog maar eens een nieuw geluid aan toe te voegen!

Naomi Montroos is daar wonderwel in geslaagd. De tweetalige bundel (alle gedichten staan er in het Nederlands en in het Papiaments in) voert over soms mystiek aandoende wegen langs zeeën, regen, tranen, wolken en het bijzondere natuurverschijnsel van de regenboom uit de titel.

De boswandeling

regenbomen ruiken naar natuur

met ontwikkelende luchtdeeltjes
deeltjes waar bomen afscheid van namen
wij snuiven het op
wij laten het gedwee naar binnen dansen

het bos verwarmt ons
waar wij haar omarmen

Het is een warm, liefdevol maar ook nogal mysterieus gedicht. Het beschrijft een natuurverschijnsel, maar niet op de manier waarop wij doorgaans kennis tot ons plegen te nemen. Wij zouden als wetenschappers kijken en rationaliseren, Maar dit gedicht verkent de biologische feiten met de reuk- en de tastzin, om ze vervolgens te emotionaliseren. Hiermee komen wij veel dichter bij het verschijnsel dan alle biologieboeken samen. Het doet mij denken aan die tuinman waar Oversteegen ooit over schreef. Na een krachtige aardbeving in Mexico zei die: ‘Ik voelde hoe de aarde zich tegen mij aandrukte’, daarmee alle getallen op de schaal van Richter, aantallen daklozen en miljoenen dollars materiële schade achter zich latend. Híj had de aardbeving te pakken, precies zoals ‘De boswandeling’ de regenboom te pakken heeft. Voor de nieuwsgierige rationalisten onder ons geeft de bundel achterin een korte beschrijving van deze samaneam saman.

Andere gedichten zijn minder ingetogen en slaan de argeloze lezer in het gezicht met onloochenbare feiten en verwijten, zoals in ‘De zee ademt plastic’:

toeschouwers van de moord
trekken hun wortels uit de tuin
veters raken in puin verstrikt

neusvleugels van een leesbril, restanten van ballonnen,
een transparante waterschoen in een kindermaat, een
schaakspel
naast een badeend, tassen worden wapens
en weggegooid alsof er te veel zijn
ze bewegen zich geluidloos voort

vissen raken verstrikt in een net
niet zo als voorheen, niet zoals het hoort
spartelend nu om leven te behouden

hoe duurzaam zijn ze?

de golven van de zee raken van slag
breken de vinnen van de vissen
het komt hen duur te staan

De boodschap is helder, maar wellicht net iets té helder. Natuurlijk mag, nee moet poëzie confronterend zijn. Maar dan houd ik toch meer van iets subtielere teksten, zoals het veel ingetogener ‘De kleuren van vervuiling’:

de zee zet er een streep onder
hij stoot al het plastic uit zijn buik
straatlantaarns vallen uit

er is geen licht meer
dat wat men elektriciteit noemt
is nu stil
de lucht is stil

hij probeert te ademen
alleen de kleuren van vervuiling zijn zichtbaar

Een krachtige dystopie die niemand op de vingers tikt, niet op zoek gaat naar oorzaken, maar die de huidige status quo meedogenloos doortrekt naar een fictieve, maar voorstelbare toekomst. Dit gedicht biedt de lezer alle gelegenheid om vragen te stellen naar het hoe en waarom, en vooral naar het wie. En met die openheid is het minstens zo confronterend als ‘De zee ademt plastic’. Maar het grote verschil is dat nu niet het gedicht de lezer aanspreekt, maar dat het de lezer dwingt zichzelf aan te spreken. En dat is zo veel overtuigender.

Naast alle water, sneeuw, ijs en regen bevat de bundel ook enkele bijzonder mooie liefdesgedichten, zoals ‘Hoopvol’ waarin een ‘zij’ haar liefdesbrief dicht bij haar houdt. De woorden worden fluisterende geluiden, de brief wordt nooit geschreven. Maar juist daardoor kan zij hoopvol blijven.

Haar poging tot brief
de liefdesbrief, bleef bij haar

zij klom uit de pen
zoals de woorden

geluiden van A tot Z
fluisterden tegen het vel papier

hoeveel ze van hem hield
hoe graag ze hem zag
dat ze op hem was
er zonder hem niets was

dat ze zo hield
van zijn lach

hoopvol, elke dag

Dit gedicht spiegelt op een aardige manier dat wonderschone liefdesgedicht ‘Zie je ik hou van je’ van Herman Gorter van 130 jaar geleden. Daarin doet een verliefde puber (stel ik me voor) verwoede pogingen om zijn liefde onder woorden te brengen, maar het lukt hem niet; hij stamelt slechts: ‘ik hou zoo vrees’lijk van je, / ik wou het heelemaal zeggen– / Maar ik kan het toch niet zeggen.’

Met de vrouw in ‘Hoopvol’ is het precies omgekeerd. Zij weet heel goed wat ze wil zeggen, maar ze houdt het vóór zich. Hierdoor krijgt het iets van een stiekeme verliefdheid die door de ander nooit afgewezen kan worden, zolang hij maar onuitgesproken blijft. Een mooi alternatief inzicht.

Jan de Jong

Naomi Montroos – Regenboom / Palu di áwaseru. Anderszins, De Waal/Ermelo. 68 blz. € 17,50.