Fatale liefde in een veenkolonie

Een zich door het landschap klievend kanaal met smerig schuimend, stinkend water, een café, een uitdragerij en een paar huizen aan weerszijden van een ijzeren draaibrug. Voorbij de eindeloze velden achter de bebouwing doet zich de wereld vermoeden – in elk geval de Stad, want daarmee wordt een busdienst onderhouden. Deze archetypische Oost-Groningse veenkolonie beschrijft Allard Schröder in zijn nieuwe boek Wenst.

Wenst staat op geen enkele kaart, maar in zijn essentie bestaat het in honderd-, in duizendvoud – en dus niet alleen in Oost-Groningen, zo’n dorp waar mensen menen elkaar door en door te kennen. En toch: ook in dit soort microkosmos leeft men, net als in de grote stad, langs elkaar heen. Hier is niets dat afleidt van het naakte bestaan, hier is men alleen met zijn geheimen. En die zijn er nogal wat: het Desolate Gehucht in Wezen en Tijd lijkt er wel een verzamelplaats van.

Het tweede boek dat Allard Schröder in 2009 publiceerde, is in tegenstelling tot het eerste, Amoy, geen roman. De titelpagina van Wenst maakt gewag van ‘acht afzonderlijke geschiedenissen uit het jaar 1952’. In elk van die geschiedenissen staat één persoon centraal. Een enkele keer wordt zo iemand in een ander verhaal nog eens genoemd, zoals Sientje de Freijze, die clandestien krullen zet.

Hoe godverlaten Wenst ook is, onheil komt altijd van buitenaf. Dat is al zo in de geschiedenis waarmee het boek opent. In een al jarenlang leegstaande villa, vanuit café Veenzicht gezien aan de overzijde van het kanaal tegenover de draaibrug, vestigt zich de nicht van een fabrieksdirecteur in ruste. Zij heeft door omstandigheden haar toevlucht tot het dorp moeten nemen. Voor de zoon van de cafébaas, die net als zijn vader Eylert Schering heet, is zij uiteindelijk de femme fatale. Zij verdwijnt uit Wenst en daarmee uit zijn wereld, hij blijft achter in de wetenschap dat hij iets onomkeerbaars heeft gedaan. “Ze zou hem nooit kunnen vergeten, altijd kon hij voor haar geestesoog verschijnen – waar ze ook was, hij was er ook. Met de bijl.” Met de glimlach die dit besef hem ontlokt, eindigt deze geschiedenis.

Met de opmerking dat er reden is om de achternaam van Mathilde niet te vermelden, doet de schrijver het voorkomen alsof het verhaal werkelijk is gebeurd en de naam D*** er nog altijd door bezoedeld kan worden. In zijn voorwoord zegt de uit Groningen afkomstige Schröder dat hij de verhalen over de levens in Wenst (‘hun dromen waren eindeloos’) ‘lange jaren’ met zich heeft meegedragen:

Ze wogen niet zwaar, daarvoor waren ze misschien te bescheiden en lieten ze zich te gemakkelijk overstemmen door de ketelmuziek van het ware leven.

Zo’n lichter verhaal is dan misschien dat over Engelbert Vos. Hij werkt in de Stad, maar elk weekend komt hij terug naar Wenst om in het struikgewas zijn verloofde te betasten. Uit het raam van zijn kantoor kijkt hij uit op de woning van een balletlerares. Er ontspint zich een onmogelijke affaire.

Goed, in deze geschiedenis vallen geen doden, net zomin als in die over Gezinus Boltz, die de uitdragerij van zijn vader heeft voortgezet. Boltz is een simpele ziel, maar in zijn verhaal staat precies geformuleerd wat al die mensen in Wenst drijft: “Eenmaal in je leven iets belangrijks doen.” (Zijn we wat dat betreft niet allen Wenstenaar?) Alleen is ‘iets belangrijks doen’ niet voor iedereen hetzelfde.

Vermakelijke, pijnlijke, noodlottige geschiedenissen: dat is Wenst. De vraag is waarom Allard Schröder die verhalen niet meer met elkaar verweven tot een roman heeft bewerkt. Het blijven, hoe plezierig de taal van Schröder zich ook laat lezen, karakterschetsen en als zodanig ‘misschien te bescheiden’ voor een schrijver die heel wel in staat is om er ketelmuziek van te maken.

Frank van Dijl

Allard Schröder – Wenst. De Bezige Bij.

Deze recensie verscheen eerder in HP / De Tijd van 8 januari 2010.