Geloof en wetenschap

Het Theologisch traktaat van Czesław Miłosz is inderdaad een traktaat. Ik zou de teksten geen gedichten noemen, al zien ze er wel zo uit:

Natuurlijk: de ‘verschrikte vogel / die tegen een doorzichtige ruit klapt’ is een poëtisch beeld, maar verder is deze tekst een
stellingname. Mag een gedicht geen stelling nemen? Natuurlijk wel, maar dan moet het meer zijn dan een betoog.

Het volgende gedicht van hem, uit een andere bundel, is geen betoog, maar een evocatie:

Zang

Het wiegende water en het wijkende strand;

de klare bosschen en dit weideland,

kastanje en bleeke berken… misschien

zal mijn blik deze schoonheid nooit wederzien.

Deze aarde lijkt een boot, te zwaar bevracht,

die langzaam zeilt naar de streek van den nacht.

Ik zit en huiver om mijn eenzaamheid,

een menschenkind dat in de stilte schreit;

terwijl zijn hand gaat lichten als een ster,

in schemer… maar het lieve land is al ver.

In de derde tekst van het Theologisch Traktaat zegt Miłosz dat hij niet de bezitter van de waarheid wil zijn. Hij wil ontkomen aan ‘de rust van het geloof, / (…) wat niets anders is dan zelfgenoegzaamheid.’ Hij zet zich in de vierde af tegen ‘eerwaarde theologen’. Hij zoekt ‘het midden, tussen abstractie en kindsheid’. ‘Katholieke dogma’s zijn eigenlijk een paar centimeter / te hoog’. ‘Maar het geheim van de Heilige Drie-eenheid, het geheim / van de Erfzonde en het geheim van de Absolutie / zijn gepantserd tegen de rede. // Die vergeefs kennis probeert te vergaren over de geschiedenis / van God vóór de schepping van de wereld’.

In de zesde tekst heeft hij het over Darwin, die de duivelse theologie zou dienen. Miłosz wil geloven in Adam en Eva. Hij weet dat de astrofysici beweren dat ruimte en tijd niet eeuwig zijn, maar hij gelooft met Jacob Böhme, dat vóór de geboorte van het heelal in ‘de schoot van God’ goed en kwaad ontstonden, ‘als een daad van barmhartigheid van God / die de verspreiding wilde voorkomen van het zuivere kwaad.’ De aarde mag dan niet ideaal zijn, het had nog veel erger kunnen zijn ‘zonder een sprankje pracht of goedheid’. Hij gelooft ook in de nieuwe Adam (Jezus) die de zonde van de wereld op zich neemt. Jezus was in oorlog met de opstandige engel Lucifer, ook de doodsengel. Hij heeft het over de andere Eva, die moeder van God werd, Maria dus. Hij ziet de erfzonde als ‘het prometheïsche verlangen’ naar vernuft, dat wil zeggen rede en wetenschap en dat is hoogmoed.

In de veertiende tekst schrijft hij: ‘Wie op Jezus Christus vertrouwt verwacht Zijn komst / en het einde van de wereld, wanneer de eerste hemel en de eerste / aarde voorbij zullen gaan en er geen dood meer zal zijn.’ Tekst drieëntwintig is een loflied op de ‘Schone Dame’ ‘verschenen aan de kinderen in Lourdes en Fatima’. Miłosz is zich bewust van het feit dat in Polen het nationale drogbeeld wordt verstevigd door de naïeve Maria-verering, maar niettemin wenst hij trouw te blijven ‘aan Jouw onnaspeurlijke intentie / Om aan kinderen te verschijnen in Lourdes en Fatima.’

Miłosz is geen dogmaticus, hij geeft toe vaak te twijfelen. Hij is sterk beïnvloed door Sjestov, een Oekraïens-Russisch-Joodse existentialistische filosoof. Hij vroeg zich af of de rede de mens bevrijdt uit de gebrokenheid van het bestaan. In de tekst van Miłosz vinden we een echo van zijn uitspraak: ‘Het goede is niet God. Men moet datgene zoeken dat hoger is dan het goede. Men moet God zoeken.’ Ook Sjestovs interpretatie van de zondeval vinden we bij Miłosz terug. De meeste theologen in de Middeleeuwen wezen bij het Adam-en-Eva-verhaal op de menselijke ongehoorzaamheid. Sjestov daarentegen legt alle nadruk op de boom der kennis van goed en kwaad. Door die kennis werden Adam en Eva zich bewust van de dood.

Het gevoel voor mysterie deelt Miłosz met de theoretisch fysicus Carlo Rovelli, maar er is een groot verschil in hun houding tegenover de wetenschap. De kern van ons wetenschappelijk denken is volgens de laatste het besef van onze onwetendheid. Het is dankzij de rede en het besef van de grenzen van onze kennis dat we zoveel van de wereld hebben geleerd. We weten nu waar de bliksem vandaan komt bij voorbeeld, al blijft de hamer van Thor een mooi beeld. Wetenschap ontstaat uit een daad van nederigheid, niet uit blind vertrouwen op intuïties. Niet op vertrouwen op wat de ouden zeggen. Niet vertrouwen op oude boeken die zeggen dat de aarde plat is of dat de wereld zesduizend jaar oud is, maar zelf onderzoeken, hypothesen opwerpen en laten toetsen door de empirische werkelijkheid. De wetenschap is niet betrouwbaar om het feit dat ze ons zekere antwoorden geeft, maar omdat ze de beste antwoorden geeft die we op dit moment hebben. Die antwoorden zijn nooit definitief. ‘De wereld is veel uitzonderlijker en veelomvattender dan welk sprookje dan ook dat onze vaders ons vertellen.’
Willem Jan Otten schreef een nawoord waaruit blijkt dat hij vooral meedenkt over de erfzonde en schuld. Otten schrijft: ‘Van wat je gelooft moet je ook op onredelijke wijze overtuigd worden […]’

Remco Ekkers

Czesław Miłosz – Theologisch traktaat, met een nawoord van Willem Jan Otten en een verantwoording van Karol Lesman. Flanor, Nijmegen.
39 blz. € 17,50.

Afbeelding: Wikimedia Commons.