God en duivel tegelijk

Hermann Hesse bracht de roman Demian in 1919 uit onder het pseudoniem Emil Sinclair, als een soort autobiografische Bildungsroman. Je volgt de ontwikkeling van Emil als scholier tot een jonge man. Het verhaal kent een ietwat abrupt einde tijdens de Eerste Wereldoorlog als het sociale en culturele leven van Europa ingestort is.

Het boek begint nog vrij conventioneel in de tijd dat Emil als tienjarig kind het kwaad leert kennen door een klasgenoot die hem treitert en geld afdwingt. Vanaf dat moment heeft voor Emil de wereld zijn onschuld verloren. Naast de harmonie van van zijn eigen huis en familie bestaat er een andere kwadere wereld. De komst van Max Demian, een nieuweling in de klas, zorgt ervoor dat hij van zijn kwelgeest verlost wordt. Emil kijkt met bewondering op tegen Demian die zo zijn eigen theorieën over het kwaad in de wereld heeft. Dat blijkt allereerst door een gesprek over de geschiedenis van Kaïn en Abel die Demian volstrekt anders interpreteert dan gangbaar is.

Hesse schildert Demian als een haast mythische figuur die veel karakter- en geslachtskenmerken in zich verenigt.

Ik zag Demian’s gezicht en ik zag niet alleen dat hij geen jongensgezicht had, maar dat van een man; ik zag nog meer, ik meende te zien, of te voelen, dat het evenmin het gezicht van een man was, maar nog iets anders. Het was, alsof er ook nog iets van een vrouwengezicht in zat en voornamelijk scheen dit gezicht mij een ogenblik lang niet mannelijk of kinderlijk, niet oud of jong, maar op de een of andere manier duizendjarig, tijdloos, met een stempel van andere tijdsomstandigheden als waarin wij leven. Dieren konden er zo uitzien, of bomen, of sterren – ik wist dat niet, ik voelde niet precies datgene wat ik er nu als volwassene over zeg, maar iets dergelijks. Misschien was hij mooi, misschien vond ik hem sympathiek, misschien had ik ook een afkeer van hem, ook dat was niet te bepalen. Ik zag slechts: hij was anders dan wij, hij was als een dier, of als een geest, of als een schilderij, ik weet het niet, maar hij was anders, onvoorstelbaar anders dan wij allemaal.

Het ligt voor de hand dat Emil onder de invloed komt van deze Max Demian. De gedachte die centraal staat in het boek is dat er geen goddelijke wereld tegenover een duivelse staat, maar dat die werelden in elk mens samen komen. In De Steppewolf uit 1927 heeft Hesse dat idee losgelaten en is de gedachte juist dat één mens uit vele persoonlijkheden bestaat. We volgen Demian als hij ouder wordt, naar het internaat moet en zich daar misdraagt en de foute kant op dreigt te gaan. Een autobiografisch gegeven dat Hesse later ook uitgewerkt heeft in Narziss en Goldmund. En net als Goldmund in zijn beeldhouwwerk Narziss portretteert, schildert Emil een portret van een vrouw waarin de trekken van Demian te herkennen zijn. Later blijkt dat hij zo de trekken van de moeder van Max Demian heeft getroffen, een vrouw op wie hij verliefd wordt en waar ook een wederzijdse affectie is. Maar ja, dan komt dus die oorlog die alles in de war schopt.

Ik laat hier heel veel achterwege om er maar geen essay van te maken, maar ondanks de geringe omvang van dit boek komt er enorm veel aan de orde, zijn de zinnen zwanger van symboliek en kun je veel linken leggen met filosofische en religieuze opvattingen (over bijvoorbeeld Abraxas, die god en duivel is), maar wat ik in de beschouwingen en de twee Duitse biografieën over zijn leven die ik gelezen heb mis, is de sensuele ondertoon in zijn schrijven. In de drie boeken die ik hier noem zijn altijd passages aan te wijzen waarbij er een erotische spanning heerst tussen mannen of wordt er gemorreld aan de genderidentiteiten, zoals in de uitgebreide beschrijving van Demian hierboven. Net als bij de andere twee boeken kan ik niet anders dan constateren dat Demian nog opmerkelijk modern aandoet. Ik snap wel waarom Hesse door steeds nieuwe generaties herontdekt wordt.

Coen Peppelenbos

Hermann Hesse – Demian. Vertaald door M. en L. Coutinho. De Bezige Bij, Amsterdam. 160 blz. € 15,-.