Taal en verbeelding aan de macht

Jaren geleden las ik in de bundel Waterstudies (1999) van K. Michel de cyclus ‘Indringend lezen volgens dr. Drop’. Die bestaat uit vijf gedichten waarvan de tekst veel lezers meteen al bekend voor kwam. Hij kwam, de titel maakte er geen geheim van, letterlijk uit het schoolboekje voor poëzieanalyse Indringend lezen I van dr. W. Drop en drs. J.W. Steenbeek uit 1970. Misschien had Michel (geboren in 1958), net als ik, dat boekje vroeger wel op school gehad. En ongetwijfeld was hem toen opgevallen op wat voor wrede manier de beide auteurs het bijzondere van gedichten lezen er meedogenloos bij een jong publiek probeerden in te rammen. Het enige wat Michel in Waterstudies had veranderd was de vorm. De nogal dorre teksten uit het schoolboek stonden nu als speelse gedichten zélf in een dichtbundel. Ik heb het procedé altijd als een illustratief voorbeeld gezien van de extra lading die een gedicht aan woorden kan toevoegen, gewoon door gedicht te zijn.

In de nieuwe dichtbundel van K. Michel, & rol door, zet de poëzie de dingen van tijd tot tijd ook aardig op z’n kop. Soms letterlijk, zoals in het poëticale ‘Memo (aan mijzelf)’:

: zucht jij nu ‘sukkel’
dan heb je pijnlijk gelijk

: normaal is het inderdaad zó
denk aan showballet, staatscircus
of de great American novel
dat men een vrachtwagen met oplegger
gebruikt om – begeleid door motoren –
een pompoen te vervoeren

: terwijl het in de poëzie helaas
andersom is daar torst een erwt
een kruiwagen op zijn rug en
draagt die de hele wereld door
eeuwen en eeuwen

Hij zijn bijzondere krachten die de poëzie hier toegedicht krijgt. Maar de stellingname is niet zonder precedent. Denk bijvoorbeeld aan de eerste strofe van ‘Credo’ van Remco Campert: ‘ik geloof in een rivier / die stroomt van zee naar de bergen / ik vraag van poëzie niet meer / dan die rivier in kaart te brengen’. Dat ‘geloof’ noemt Michel niet, maar dat zit er impliciet natuurlijk wel in. Het betekent dat in de poëzie de verbeelding het voor het zeggen heeft. Meteen na het ‘Memo’ volgt ‘Arcadische motieven’, een cyclus van vijftien gedichten die de verbeelding inderdaad alle ruimte geven die zij verdient. Soms heel eenvoudig, zoals in

In het voorbijgaan
vraag ik aan de hoge hoed
‘bestaat de vrije wil’
En het konijn antwoordt
‘hebben we een andere keus’

Een hele magische en incoherente wereld in vijf regels samengebald. Allereerst vallen die betoverende, sprookjesachtige elementen op, zoals hoeden die kunnen luisteren en pratende konijnen die rechtstreeks uit Alice in Wonderland lijken te komen, een boek dat één lange ode aan de verbeelding is.

Maar vervolgens is er ook nog de fraaie paradox over de vrije wil, een fenomeen waarover filosofen aardig wat meters literatuur hebben volgeschreven. Het antwoord van het konijn: ‘Natuurlijk hebben we een vrije wil, dat kan toch niet anders’, slaat die lange discussie niet op een grappige manier dood, maar zwengelt hem eens te meer aan. Hier valt op school nog een aardige boom over op te zetten.

Ook de techniek van ‘Indringend lezen volgens dr. Drop’ komen we in de ‘Arcadische motieven’ tegen.

‘antwoord: “kijk, we weten
allemaal wat we moeten doen
maar we weten niet
hoe nog herkozen te worden
na gedaan te hebben
wat we zouden moeten doen’”

Dit ‘antwoord’ komt uit een interview met Jean-Claude Juncker, licht de bundel achterin toe. Maar wat was de vraag die bij dit antwoord hoort? Natuurlijk, dat is in onze tijd tamelijk makkelijk terug te vinden, maar dat kun je beter niet doen. Die vraag kan de lezer zelf wel bedenken. En een hele klas lezers kan er wel twintig vragen bij bedenken. Dankzij de verbeelding van die lezers krijgt Junckers antwoordt ineens veel meer betekenissen dan het ooit gehad heeft. En dat maakt dit antwoord dan weer tot een bijzonder gedicht.

Een ander gedicht, ook uit de cyclus ‘Arcadische motieven’ doet zelfs rechtstreeks een beroep op de lezer om zijn verbeelding in stelling te brengen:

als een lucifer
die de eerste keer dat het doosje wordt opengeschoven
ontwaakt uit het donker
en zich met een schok herinnert af te stammen
van een boom die ooit op de zoute dijk stond
samen met andere populieren dag in dag uit ruisend
ratelend in de westenwind
tot hij zwarte dag werd omgehakt afgevoerd
in de fabriek verwerkt tot
driehonderdendrieëntachtigduizend
stokjes voor doosjes säkerhets tändstickor
stel je nu voor dat het doosje
voor ’t eerst open wordt geschoven in een weelderig bos
door iemand die een sigaret wil opsteken
dan kijk je als lucifer toch reuze verbaasd om je heen
– o wereld – voor je ontvlamt

Inderdaad, ‘stel je nu voor’. Want of het nu gaat om een rivier die de berg op stroomt, een saai schoolboek dat een gedicht blijkt te zijn, een hoge hoed en een pratend konijn, of een lucifer die voor het eerst (en het laatst!) zijn doosje uit mag, in gedichten kun je het je allemaal verbeelden. Daarom is het ook zo belangrijk om over gedichten te praten – al is het alleen maar om te horen wat iemand anders allemaal met zo’n vreemd stelletje woorden doet. Uiteindelijk, blijkt dan, zegt een goed gedicht ook iets over de lezer zelf.

Het zelf, die vreemde
wandelende zandplaat
dat minst bewoonde
eiland in je hele Waddenzee

Natuurlijk staat er meer in & rol door dan die ene cyclus met ‘Arcadische motieven’. Het bijzondere titelgedicht bijvoorbeeld, of het lange ‘Hink stap stop start’ dat een carrière als ‘disruptiespecialist’ of als ‘fuckupkundoloog’ ambieert, of het gedicht waarin de ik-figuur vergeefs op zoek gaat naar onvindbare diakritische tekens (‘ik zocht de puntjes voor poetisch’), of het confronterende ‘Onder bankiers (in de City)’.
De gedichten in & rol door doen precies wat gedichten moeten doen: zij creëren een wereld waarin de taal en de verbeelding gezamenlijk aan de macht zijn. Een wereld waarin de lezer zich kan onderdompelen – en waarin hij met zijn eigen creativiteit iets van die macht naar zich toe kan trekken.

Jan de Jong

K. Michel – & rol door. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen. 64 blz. €19,99.

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2021-1