Als je de weg weet, is de lol eraf

De honderd van Heytze is het product van een jaar geen theaters, geen cafés, geen bijeenkomsten en daarom geen optredens. Een jaar corona dus. Net als iedereen die al langer met plannen rondloopt en er nu, door een overschot aan tijd, eindelijk eens toe kwam, heeft Ingmar Heytze de honderd gedichten die het tijdens die optredens meestal wel lekker doen, eens bij elkaar gezet, compleet met de toelichtende verhalen die er tijdens zo’n optreden kennelijk bij horen.

En daarmee loopt hij wel een zeker risico. Want bij het voorlezen vervluchtigt een gedicht nogal snel nadat het geluid is weggeëbd, en dan is het handig als het eerst in een zekere context is geplaatst zodat het publiek het niet meteen helemaal kwijt is. Maar als je een gedicht vóór je hebt, kun je die toelichting doorgaans missen als kiespijn. Over gelezen gedichten kun je het achteraf met iemand hebben, in een café of desnoods thuis. En zoals bij alle goede kunst – muziek, schilderijen, maar dus ook poëzie – heb je dan vaak heel uiteenlopende interpretaties. Dat is de kracht van kunst. Maar als een dichter dan gaat staan uitleggen waarover het gedicht precies gaat, ontneemt hij zijn publiek de kans om er heel anders over te denken. De uitleg ontneemt het gedicht talloze interpretaties om er uiteindelijk slechts eentje over te houden. En met wat pech is dat dan nog een tamelijk platte ook.

Een voorbeeld in De honderd van Heytze is het gedicht ‘Wisselgeld’, opgedragen aan K. Schippers en, zo blijkt uit de toelichting, ook aan een beetje aan Frank Koenegracht en Toon Tellegen. Onder een verhalende laag van een verhuizing gaat daarin van alles schuil. Het gaat, uiteraard, over afscheid en vergankelijkheid, maar ook over gekoesterde geheimen, onderdrukte verlangens, verdrongen emoties, onplaatsbare herinneringen en wat al niet. Maar na het lezen van de toelichting gaat het alleen nog over, ja, verhuizen.

Toen ik het boek in handen kreeg, ging ik meteen op zoek naar een van mijn favoriete Heytze-gedichten. Zou het er in staan? Ja, gelukkig:

Het paradijs

Het paradijs is geen grote tuin maar een riante, geluidloos
rijdende auto die over Gods vele wegen suist.
Af en toe stappen Adam en Eva uit om de benen te strekken.
Ze genieten van het landschap, dat veelvormig is en magnifiek.
Overdag sturen ze zelf, ’s nachts rijdt de auto op de automatische piloot
en slapen ze in hun stoelen. Ze zijn alleen op de weg.

Een paar keer per dag lopen ze een stukje de bush in en maken
een mooie parabel mee met een dier, maar ze gaan nooit ver
van de snelweg, en van de veilige Duitse auto
(God is een Duitser) waarin ze almaar verder rijden.

Op een dag vraagt Eva zich hardop af: ‘Waar zou deze knop voor zijn?’
en dan zegt God, die al die tijd onzichtbaar op de achterbank
heeft gezeten: ‘Die knop mag je beslist niet indrukken.’

Eva drukt op de knop en het ingebouwde navigatiescherm komt
tot leven. Een neutrale vrouwenstem vertelt hoe lang ze nog onderweg
zijn, waar ze naar op weg zijn en hoe ze moeten rijden.

Adam vraagt: ‘Zijn we dáárnaar op weg?’
Eva vraagt: ‘En duurt dat nog zó lang?’
Adam zegt: ‘Zijn we werkelijk alleen maar dáárnaar op weg?’
Eva zegt: ‘En daarna dan?’
Adam zegt: ‘Willen we eigenlijk wel weten dat we…’

Maar het is te laat. Ogenschijnlijk is er niets veranderd. Ze kunnen
nog steeds alle kanten op, maar nu is er een stem die waarschuwt,
instructies geeft en voortdurend de weg naar het einde herberekent.

Het is een humoristisch en toch mooi en diepgaand gedicht over het aantrekkelijke van een ongewisse toekomst. En de geestelijke armoede van mensen die weten waar het leven wél toe leidt. Het is een beetje de poëtische pendant van dat bijzondere essay van Jaap van Heerden ‘Wees blij dat het leven geen zin heeft’ uit de gelijknamige bundel uit 1990. Als het leven zin zou hebben en je zou die zin tot overmaat van ramp ook nog kennen, is de teneur van dat stuk, vereng je dat leven tot een jammerlijke doelmatigheid. Waarom zou je immers nog iets doen dat tegen die zin van dat leven ingaat? Het gedicht van Heytze confronteert Adam en Eva en de hele mensheid met hetzelfde probleem. Als je de weg weet, is de lol eraf.

Gelukkig is het toelichtende verhaaltje bij dit gedicht van een zeer toepasselijke aard. Heytze beschrijft het plezier van het schrijven en het probleem van het voorlezen. Er zit een dialoog in (altijd lastig) en het heeft onmiskenbaar een religieuze laag (altijd gevaarlijk). Maar bij optredens blijkt het gedicht wonderwel te werken. ‘Vraag me niet waarom. Wist ik het maar, dan schreef ik er nog een stuk of veertig,’ aldus de dichter.

Het gedicht en het bijschrift ondersteunen evenwel mijn idee over het toelichten van poëzie. Zo’n toelichting wijst de weg, net als het navigatiescherm van Adam en Eva. Hij beantwoordt vragen die de lezer nu niet meer hoeft te stellen. En hij maakt van een gelaagd gedicht als ‘Wisselgeld’ een eendimensionale beschrijving van een verhuizing. Wat een enkel woord te veel al kan bewerkstelligen! Alleen als het bijgeleverde verhaal nog wat extra vragen aan het gedicht stelt (‘Waarom werkt het?’ bijvoorbeeld) maakt het een bundel als De honderd van Heytze sterker. Maar dat is jammer genoeg niet overal het geval.

Jan de Jong

Ingmar Heytze – De honderd van Heytze. Zijn beste gedichten, zelf gekozen en toegelicht. Amsterdam, Podium. 248 blz. €22,50.