De stilte van de ander, de 4 mei-lezing die Abdelkader Benali niet kon houden, werd de afgelopen week ten doop gehouden. Ter gelegenheid daarvan verscheen afgelopen zaterdag een interview in NRC Handelsblad waarin werd teruggekeken op de commotie rond die lezing. Benali had in het verleden, op een feestje, zaken gezegd die je als je de ironie eraf haalt als antisemitisch zou kunnen bestempelen.

“Daarop zei Grunberg: ironie is geen excuus. Toen dacht ik potverdorie, net de man die ironie bij werkelijk alles als excuus opvoert.”

Benali vond de lezing die Grunberg vorig jaar op 4 mei hield heel goed, maar interviewer Leonie van Nierop vraagt waarom hij Grunberg in zijn boekje dan voor de voeten werpt dat hij voor zijn beurt sprak toen hij een vergelijking maakt tussen de Joden van toen en de Marokkanen van nu.

“Want die vergelijking slaat eigenlijk nergens op, laten we eerlijk wezen. En dan voel ik toch: is de Marokkaan weer gebruikt? Marokkanen willen misschien helemaal niet vergeleken worden met wat de Joden is overkomen. Want het is absurd. Het slaat alles uit het lood. […] Ik was blij, maar ik dacht ook poeh… als ík die vergelijking had gemaakt … dan was het antisemitisch.”

In zijn column in de Volkskrant reageert Grunberg, waarin hij onthult dat De Arbeiderspers in februari nog bedelde om een quote voor op het boekje De stilte van de ander. Een quote die hij ook gaf:

‘Met veel van wat Benali schrijft ben ik het oneens. En toch, juist daarom kan ik deze belangrijke tekst aanbevelen. Over de ander en de niet-ander, assimilatie en noodlot, grappen en bekeerlingen.’

Grunberg geeft aan dat hij Benali verdedigde bij Gerdi Verbeet van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, maar benadrukt dat Benali zich wel onhandig verdedigde.

Op Instagram schreef ik: ‘Ironie is geen excuus. Dat is de route van volkskomiek Youp.’

Grunberg verdedigt zijn ironie.

Nooit gebruik ik ironie als excuus. Ik neem ironie serieus, omdat je als talig wezen (mens) je ironische positie kunt erkennen of ontkennen. Ik ontken liever niet.

De laatste zinnen van zijn column vrij hard als hij over Benali schrijft:

Een sympathieke collega. Of toch een net niet sluwe tacticus?