Tobberijen van een schrijver
De prijs per vel is niet alleen de titel van de nieuwe verhalenbundel van Henk Romijn Meijer, het is ook de titel van het verhaal waarmee het boek opent, én het is de titel van een verhaal dat in het tweede verhaal de ergernis oproept van uitgever Albrecht. Dat is een knorrige, artistiekerige man die alleen boeken uitgeeft waar hij achter staat. Voortdurend roept hij uit: ‘Er is geen talent, er is geen karakter. Figuren als Plaatsman, Quark, Marathon, Van Schacht, waar zijn ze?’

Nadat hij een nieuwe sigaar heeft opgestoken, vraagt hij aan de door iedereen uitgekakte schrijver Peter Asbach die hem zijn nieuwe roman is komen brengen: ‘Kun jij niet weer eens wat schrijven waar de mensen zich echt kwaad over kunnen maken? Als je dat zou doen, dan geef ik dat zonder het te lezen uit!’

De uitgever, een soort Van Oorschot, wordt op zijn wenken bediend, want in het verhaal ‘Oorzaak van ergernis’ valt de publicatie van Asbachs roman samen met die van het verhaal ‘De prijs per vel’ in een literair tijdschrift. Het zijn echter niet ‘de mensen’ die zich er kwaad over maken, maar het is Albrecht zelf. Hij is zo boos dat hij zijn auteur zijn kantoor uit jaagt.

Eén ding is zeker: het verhaal in het verhaal kan — ondanks de gemeenschappelijke titel — nooit hetzelfde zijn als het openingsverhaal van deze bundel van Henk Romijn Meijer, want dit is even nietszeggend als bloedeloos. Het is wat wel eens wordt genoemd: ‘onaandoenlijke kopij’. Geen lezer zal in staat zijn om zich over dit proza op te winden, zelfs geen uitgever met een licht ontvlambaar temperament, of het moest zijn omdat Romijn Meijer hardnekkig ‘niesde’ schrijft in plaats van ‘nieste’.

Peter Asbach tobt wat af, en dat doet hij in niet minder dan vier van de zes verhalen in De prijs per vel. Ook in de andere twee verhalen is een schrijver de hoofdpersoon, maar hier blijft hij naamloos. Bovendien zijn deze verhalen, die het hart van het boek vormen, geschreven in de eerste persoon enkelvoud. Ze spelen in Amerika, waar de ‘ik’ gastcolleges geeft aan studenten Nederlands.

Naar deze schrijver wordt al net zo min geluisterd als naar Peter Asbach — misschien gaat het wel om één en dezelfde persoon. Als Peter Asbach net zulke hoekige zinnen schrijft als Henk Romijn Meijer, zal het wel nooit iets met hem worden.

Romijn Meijer debuteerde al in 1956 met de verhalenbundel Consternatie waarvoor hij werd onderscheiden met de Reina Prinsen Geerligsprijs, maar hoewel hij gestaag is blijven publiceren, is hij er nooit in geslaagd om tot de verbeelding van een groot publiek te spreken. Ach, dat is nu eenmaal niet voor iedereen weggelegd, maar dat ontslaat je natuurlijk niet van de plicht om in acceptabele zinnen te schrijven.

Een onacceptabele zin is: ‘Stevig liep hij aan mijn zij, de alpinopet op zijn hoofd en hoogglanzend van een uurtje trimmen achter de rug.’ Glanst die alpinopet hoog? Maar hoe kan die tegelijkertijd op zijn hoofd staan en zich achter de rug bevinden? Heeft hij een uurtje getrimd achter de rug van een hier niet bij name genoemd iemand? Waarom schrijft iemand zo’n rare zin? Waarom schrijft Henk Romijn Meijer niet gewoon: ‘Stevig liep hij aan mijn zij, hoogglanzend van een uurtje trimmen.’

Op dezelfde bladzijde staat nóg een zin die geen schoonheidsprijs verdient: ‘Hoogstens tijd voor haastig koud water op mijn gezicht, haastig scheren, dan de trap af en maar zien dat je er niet al te daas uitziet.’

Het zoveelste boek over de kleine particuliere tobberijen van een schrijver. Ik kan er niet warm of koud van worden.

Frank van Dijl

Henk Romijn Meijer – De prijs per vel. Verhalen. De Arbeiderspers.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 13 december 1990.