Streekroman in opdracht

Max Dendermonde — in 1919 als Hendrik Hazelhoff geboren — schreef zijn nieuwe roman in opdracht van de gemeente Dordrecht. Daar vieren twee gemeentelijke instellingen dit jaar [1990] hun jubileum: de dienst openbare voorzieningen bestaat honderdvijfentwintig jaar en schouwburg Kunstmin opende honderd jaar geleden zijn deuren. Bovendien is het vijftig jaar geleden dat architect Sybold van Ravesteyn het gebouw van een nieuw interieur voorzag.

Ik weet niet precies hoe de schrijversopdracht aan Max Dendermonde luidde. Ik veronderstel dat hij als scheppend kunstenaar volledige artistieke vrijheid heeft bedongen en gekregen. Maar waarschijnlijk is dat de twee jubilerende Dordtse instanties een prominente rol moesten spelen in de roman Kunstmin, liefde en dood in Dordrecht. Dat leidt soms tot bladzijdenlange uitweidingen, die voor het verloop van het verhaal weinig relevantie hebben.

Ze leveren bovendien een stijlbreuk op: de ik-figuur, die in Dordrecht werd geboren maar al als kind met zijn moeder en zijn oudere broer via Stuttgart naar Amerika vertrok, slaat dan ineens een docerend toontje aan. Je vraagt je als lezer niet alleen af hoe deze zich nadrukkelijk als Amerikaan profilerende Andrew Rennenberg al die feiten en feitjes wéét, maar ook wat het hem kan schelen of Dordtse woningen nu wel of niet met een fonteintje in de wc zijn uitgerust.

Andrew Rennenberg woont in het Amerikaanse Wilmington, waar hij werkt bij Du Pont. Dat bedrijf besluit hem, nadat hij en zijn vrouw oa een kinderloos gebleven huwelijk zijn gescheiden, bij wijze van troostprijs uit te zenden naar de Dordtse vestiging: er is daar werk aan de winkel. Bovendien kan de ingenieur in zijn geboortestad eens lekker zijn zinnen verzetten, zo is de achterliggende gedachte. Nog voordat hij in Dordrecht arriveert, vertelt de man die hem van Schiphol afhaalt dat twee jaar geleden een naamgenoot van hem is vermoord. „Door een van zijn vele minnaressen. […] Hij leek nogal op je.”

In Dordt krijgt Rennenberg te maken met de mensen uit de omgeving van de vermoorde. De man van de moordenares is Gerard Schreuder, en die jaagt de Amerikaan vrijwel onmiddellijk na aankomst een mes in de arm. Met de zuster van deze wildeman raakt Rennenberg verwikkeld in een amoureuze affaire. Deze Aleid wordt Stervend Europa genoemd, en inderdaad: een half jaar later sterft zij aan leukemie. Nog op de avond van haar begrafenis vindt Rennenberg troost bij Cato Klein, vanwege haar bescheiden lengte ook wel Kleine Ka genaamd en vanwege haar gewoonte om oudere mannen te beminnen behept met de bijnaam de Stedemaagd.

Tenslotte belandt Andrew Rennenberg in het bed van de weduwe van zijn vermoorde naamgenoot, een neef, maar intussen heeft hij tijdens een kortstondig intermezzo in de Verenigde Staten ook de draad met zijn ex-echtgenote weer opgepakt.

De ik-figuur vertelt uiterst sobertjes over zijn vrouwengeschiedenissen. Weinig overtuigend ook, want zonder gevoel. Wat betekende Aleid eigenlijk voor hem? Wat heeft hij met Cato? Waarom valt hij voor Mona, de weduwe, nadat hij aanvankelijk zo van haar gruwt? In het begin van het boek wordt zij tamelijk onsympathiek afgeschilderd en praat zij plat Dordts, later is ze mooi en intelligent en blijkt ze ook algemeen beschaafd te kunnen spreken.

Mona is het die hem informeert over zijn eigen geschiedenis. De Rennenbergs zijn van oudsher bouwmeesters. Al sinds mensenheugenis bestaat er een vete tussen hen en de Schreuders die hetzelfde vak uitoefenen. Met dit gegeven begint dit boek akelig te neigen naar het genre van de streekroman. Ook daarin hebben de hoofdpersonen immers de eigenaardigste bijnamen. De boerenfamilies, die in een streekroman generaties lang twisten om het bezit van een lapje grond, zijn hier vervangen door architecten die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Vijftig jaar geleden was Ferdinand Schreuder zelfs het slachtoffer van een moord. In Kunstmin nog wel! Al die jaren rustte de verdenking op Reinier Rennenberg (die zelf in de oorlog overleed), maar dankzij de niet aflatende onderzoekingen van Andrew en Mona komt de waarheid aan het licht. De akoestiek van de Dordtse schouwburg, die bijna een eeuw lang rampzalig was — Max Dendermonde aarzelt niet om lovende woorden te wijden aan het electronische systeem dat een paar jaar geleden in gebruik werd genomen en waardoor de akoestiek aanzienlijk verbeterde — en aanleiding was tot de ingrijpende verbouwing van Van Ravesteyn, speelt daarbij een rol.

De plot is te ingewikkeld om uit te leggen. In elk geval komt er, als in de beste traditie van de streekroman, een bastaardzoon bij kijken die Van Ravesteyn het ontwerp van het nieuwe Kunstmin ingefluisterd zou hebben. Deze Warner Warmelo was al in de jaren dertig naar Amerika vertrokken waar hij samenwerkte met de architect Paul Williams, maar om geheimzinnige redenen keerde hij onverhoeds terug naar Dordrecht. Liet hij zich dwingen? Maar waarom dan? We komen het niet te weten.

Zo blijft ook het motief van Andrews vader om zijn gezin in handen te geven van een Amerikaanse legerkolonel in het duister. Omdat de Russen hem op de hielen zitten? Die suggestie klinkt wat aan de slappe kant. Colonel Hartley had zijn stiefkinderen verteld dat hun vader was overleden, maar dat blijkt later een leugen te zijn geweest.

Kunstmin, liefde en dood in Dordrecht zit vol met dit soort hopeloos ingewikkelde verhalen die worden afgewisseld met geschiedenislessen over Dordt. Wie dat wil, kan precies te weten komen wanneer daar het Wantijbad werd gebouwd, hoeveel inwoners de stad had toen Napoleon vertrok en wat Gerrit Rietveld in 1940 over Kunstmin schreef.

Het nieuwe boek van Max Dendermonde kan ook worden gelezen als een ‘Ontdek je plekje’, want hij beschrijft vrij precies zijn wandelingen door de oude binnenstad. Wat dat betreft kunnen de opdrachtgever en de jubilerende instanties tevreden zijn.

Als roman kan Kunstmin, liefde en dood in Dordrecht echter absoluut niet overtuigen. Het boek heeft wel vaart: vertellen kan Dendermonde, ook al verliest hij zich soms in een rare zin: „Zij is, terwijl ik dit schrijf, overleden, al weer een hele tijd geleden.” Zulke zinnen houden de lezer op, want die zoekt de fout altijd eerst bij zichzelf. Wat ook irriteert is dat de hoofdstukken zijn verdeeld in genummerde paragrafen. Eén telt slechts één woord. Dat is wat al te parmantig.

Het is een roman zonder consequenties. Je leest hem en je slaat hem dicht. Er zit geen levën in. Wie die Andrew Rennenberg is, wat hem beweegt, je komt er niet achter. Hij doet je niets. Misschien werkt het gewoon niet: een boek schrijven in opdracht.

Frank van Dijl

Max Dendermonde – Kunstmin, liefde en dood in Dordrecht. De Prom.

Deze recensie verscheen eerder in Algemeen Dagblad, 25 oktober 1990. Max Dendermonde overleed in 2004 op 84-jarige leeftijd.