‘Een vluchtelingenkamp is verschrikkelijk, maar ook een kans voor iedereen die wil veranderen’

De in Brussel wonende Eritrees-Ethiopische-Britse schrijver Sulaiman Addonia schreef ruim vijfendertig jaar nadat hij door zijn moeder uit een vluchtelingenkamp in Oost-Afrika is gehaald – ‘De timing kon niet slechter. Het gebeurde juist toen ik voor het eerst verliefd werd.’ – over zijn ervaringen de filmische roman Stilte is mijn moedertaal. Vormtechnisch sterk, heel lijfelijk. Het is geen verhaal over de verschrikkingen die voorafgaan, de redenen van de vlucht, maar een poëtische schets van een kleine gemeenschap tegen wil en dank, de overlevingsdrang van het individu zonder thuis, familie, geboortegrond en toekomst. Addonia heeft daartoe een scala aan intense, levensechte personages geschapen. Met voorop het jonge vastberaden meisje Saba en haar zwijgende broer Hagos, die zich weigeren te schikken naar de vaak bekrompen mores.

Sulaiman Addonia:

‘Ik lees meer poëzie dan proza, probeer mijn hele leven al gedichten te schrijven en faalde eigenlijk telkens weer. Ik heb mijzelf daardoor heel lang gezien als een gefrustreerde poëet. Thuis omring ik me nog steeds voornamelijk met dichters en dichtbundels. Ik begrijp de sporen die de taal achter kan laten op je lichaam, op je ziel. Het idioom zit bij mij vanbinnen. Heel veel fragmenten, flarden van ‘mislukte’ gedichten zijn onderdeel van dit boek geworden, een transformatie zou je kunnen zeggen in proza, die tien jaar heeft geduurd. Het was alsof ik, zonder dat ik me er bewust van was, in een appelboom aan het klimmen was, steeds flink aan de stam schudde en plots vielen de appels neer, hoefde ik ze alleen maar op te rapen. Geen enkel moment had ik de intentie om een poëtisch boek te schrijven, een boek over taal. Ik had alleen de personages, die dat verlangden, die een schrijver nodig hadden, eigenlijk ook een personage op zich, die pijn en schoonheid kon verbinden, het leed met wonderen kon samenknopen. Toen ik me realiseerde dat alles co-existeerde, kwam de taal tot stand door de personages.

Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in de manier waarop het verschil tussen illusie en realiteit vervaagt, wil als schrijver beslist niet tussen de lezer en de personages staan. Ik kan niet beslissen om een scène die misschien te wreed, te heftig is, dan maar te schrappen. Daarmee doe ik de beleving van het personage te kort en zou ik bovendien mijzelf moeten censureren. Ik kán eenvoudigweg geen rekening houden met de sensitiviteit van iemand anders. Het is mijn werk om zo accuraat en zo eerlijk als mogelijk te zijn ten opzichte van de scène, hoe het ook door de lezer wordt opgevat. Een lezer maakt bovendien doorgaans uit de tekst zijn of haar eigen nieuwe versie van het verhaal.

Toen ik eenmaal met uitgevers, redacteuren en agenten ging werken, kreeg ik weleens de vraag of ik bijvoorbeeld de beschrijvingen bij de open toiletten in het kamp wat kon aanpassen. Waarom zou ik dat censureren, alleen zodat iemand anders er niet door wordt verstoord. Het is de essentie van een vluchtelingenkamp. Zo ‘gewelddadig’, zo ‘bruut’ is een vluchtelingenkamp nu eenmaal. Ik wil schrijven alsof ik een camera hanteer.

Je zou de roman enigszins fragmentarisch kunnen noemen, er zijn wat perspectiefwisselingen. Dat kan natuurlijk, het past bij het ‘onsamenhangende’ karakter van een vluchtelingenkamp. De dissociatie. Mensen komen veelal uit een ander land, uit een andere streek, andere cultuur. Voor mij voelde het als de enige juiste methode om niet proactief te werk te gaan, maar het proces te volgen van de protagonisten. Voordat ik schrijf en mijzelf daarbij wegcijfer, heb ik me voorbereid door te lezen, luisteren, analyseren, om me heen te kijken, door films, muziek. Aan mijn bureau laat ik mijn onbewuste in contact komen met de personages. En het belangrijke van dit boek is dat de protagonisten dat toelaten. Kleine zogenaamde ’telling details’ zijn daardoor minstens zo belangrijk als grote scènes, zijn eigenlijk op zich ook zelf ook personages. De taal is in deze roman misschien wel het allerbelangrijkste personage.

Ik heb het boek in het Engels geschreven. Toen ik naar Londen kwam, was het Engels niet mijn tweede, maar mijn vierde taal. Mijn moeder komt uit Eritrea en mijn vader uit Ethiopië, daarnaast leerde ik Arabisch en hoorde zo nu en dan mijn grootmoeder nog wel een Italiaans woord gebruiken. Na verloop van tijd realiseerde ik me dat het afzwakken van de talen die je kende, je nieuwe taal eigenlijk versterkt. Mijn redacteur herkende het gelijk als een heel eigen Engels idioom, gebaseerd op een orale traditie en daarnaast ook op muzikale en cinematografische taal. We zijn omringd door veel meer verschillende ’talen’ dan we denken. Mensen realiseren het zich niet, maar de stilte is ook een taal. In mijn geval, en in het geval van dit boek. Natuur heeft wat mij betreft ook een eigen idioom. Ik wilde die sensitiviteit in het boek stoppen. In principe heb ik mijn leven overgegeven aan dit boek. Ik was totaal verloren toen ik het aan het schrijven was. Iets dat me niet gebeurde bij mijn eerste roman.

Bij het schrijven van Stilte is mijn moedertaal heb ik het proces echt via mijn lichaam meegemaakt. Elk woord dat ik schreef, liet een spoor na, elke zin een herinnering. Nu ik met deze roman klaar ben, besta ik uit duizend meer herinneringen. Dat is heel emotioneel, heel intens, maar is daarnaast ook de ware schoonheid van het schrijven. Ik wilde soms in huilen uitbarsten, zo emotioneel als het was, het proces bedoel ik daarmee. Het is natuurlijk ook eigenlijk totale waanzin om tien jaar met een dergelijk project bezig te zijn. Maar tegelijk voel ik me rijker. Deze roman heeft me totaal veranderd, me gelukkiger gemaakt, heeft mij eigenlijk herschreven. Ik heb het alles gegeven wat ik had en het nam van mij wat nodig was. Met mijn eerste boek dacht ik, jeugdige overmoed, nog de wereld te kunnen veranderen, met dit boek is me duidelijk geworden dat het schrijven vooral jezelf verandert. Het is een zegen om dat te mogen ontdekken. De kracht van literatuur. Wanneer je vlucht, moet vluchten, vlucht je taal eigenlijk met je mee, wordt het vanzelf het idioom van een banneling. Een vluchtelingenkamp is verschrikkelijk, maar daarnaast ook een kans voor iedereen die wil veranderen, die iets anders wil worden.

Het dankwoord lijkt een gedicht op zich, geeft een verklaring, zet het boek in perspectief. Ik moest dat toevoegen, mijzelf vastpinnen, registreren, een realiteit geven, omdat ik in de tekst was opgegaan. Het heeft vijfendertig jaar geduurd voordat ik over de ‘stilte’ van het vluchtelingenkamp kon schrijven. Ik had de afstand nodig. Mijn eerste boek ging over Londen. Toen ik daar als vluchteling aankwam spraken niet veel mensen met me. Ik voelde me eenzaam en besloot om te gaan wandelen, om met de straten in gesprek te gaan. En de straten spraken terug, verwelkomden me. Londen was mijn enige familie. Als ik droevig was of blij wandelde ik, ging in dialoog met de stad. Ook daar had ik tien jaar weg van Londen voor nodig om erover te kunnen schrijven, om van de stad een personage te maken. Afstand is een processor van woorden, zinnen, teksten. Wanneer je je land, je familie, je taal verliest, wordt literatuur je nationaliteit, worden de personages je familie. Ik heb vaak genoeg de vraag gekregen waarom ik niet beschrijf hoe en waarom de mensen in het kamp zijn gevlucht, maar dat is niet waar het om gaat. De intimiteit van het boek is het epische thema.’

Guus Bauer

Sulaiman Addonia – Stilte is mijn moedertaal. Vertaald door Irwan Droog. Jurgen Maas, Amsterdam. 272 blz. € 22,50.

(foto’s © Lyse Ishimwe)