Literair werk geeft tv-typetjes diepgang

In de onvolprezen VPRO-televisieserie Jiskefet is Herman Koch speler van typetjes van uiteenlopend karakter. De stoffige verkoper in de subserie De Dierenwinkel (‘véértien bruine vogels’), de frivole kantoormeneer Jos in Debiteuren-Crediteuren (’toedeledókie’), de corpsbal Kerstens in de pseudo-soap De Lullo’s (‘heb je genéukt?’).

In het literaire werk van Herman Koch doet zich deze rijke karakterologische variatie niet voor. De hoofdpersoon van de nieuwe roman Eindelijk oorlog (de ik-figuur die een paar keer ‘Herman’ wordt genoemd) vertoont sterke gelijkenis met de verteller in Koch’s eerste roman, Red ons, Maria Montanelli (1989), niet in de laatste plaats door de geschetste familiale, geografische en educatieve achtergronden (de vader die na de dood van de moeder gaat samenwonen met zijn minnares, de buurt rond de Amsterdamse Apollolaan waar de ‘ik’ opgroeit, de Montessorischool waar de opleiding wordt ‘genoten’).

Deze zo goed als identieke ‘ik-en’ lijken op hun beurt weer veel op de figuren die de verhalen in Koch’s literaire debuut, de bundel De voorbijganger (1985) bevolken.

In alle boeken is ook een zekere fascinatie voor de oorlog – of liever: voor het fenomeen oorlog – voelbaar. Het titelverhaal uit de debuutbundel begint met soldaten bij een versperring, in Red ons, Maria Montanelli wordt nadrukkelijk een bombardement door de Engelsen gememoreerd (‘omdat in ons schoolgebouw het hoofdkwartier van de Duitse geheime politie zat’), en van het nieuwe boek spreekt de titel in dit verband voor zich.

De gedachte dat de hoofdfiguren in de boeken dichter bij de auteur staan dan de karikaturale personages die hij op televisie speelt, is dus even voor de hand liggend als banaal want in wezen – bij de beoordeling van een roman – niet ter zake doend. Toch kan het hier geen kwaad om stil te staan bij het min of meer onverhuld autobiografisch karakter van Eindelijk oorlog, juist omdat in de persoon van Herman Koch de acteur – wiens eigen identiteit schuilgaat achter maskers en pruiken – én de schrijver – wiens werk alleen waarde kan hebben als het waarachtig is – zich verenigen.

Hoe gemakkelijk zou de schrijver misbruik kunnen maken van de televisiebekendheid van de acteur, hoe gemakkelijk zou hij zich kunnen verstoppen achter iemand als Kerstens, schrijver in spe, en dan al bij voorbaat de lachers op zijn hand hebben? Maar al met zijn debuut in ’85, dus ruim voordat er zelfs maar sprake was van Jiskefet, maakte Herman Koch duidelijk als literair auteur serieus genomen te willen worden.

Die ambitie wordt in Eindelijk oorlog opnieuw volledig waargemaakt. In het boek is de ‘ik’ die Herman heet, wanhopig bezig om zijn leven waarin nooit iets noemenswaardigs gebeurt reliëf te geven, om méér dan een voorbijganger te zijn. Hij wil schrijver worden, maar voordat hij aan een boek kan beginnen, dient hij zich te bevrijden van zijn fobieën. De speurtocht naar de oorsprong daarvan voert hem langs overleden voorouders, naar de Arnhemse Oranjestraat en de daar nog altijd in haar geboortehuis wonende tante Mies.

Het is niet duidelijk of de ik-figuur op een bepaald moment zijn eigen ontstaansgeschiedenis fabuleert of naar de werkelijkheid reconstrueert, feit is dat hij kans ziet om zijn bestaan zin te geven door het in verband te brengen met de Slag om Arnhem – nota bene negen jaar vóór zijn geboorte. Voorwaar een knap staaltje overtuigingskracht.

In Red ons, Maria Montanelli wordt over de hoofdpersoon gevraagd: ‘Is die jongen ooit wel eens serieus?’ Die vraag, gesteld over Herman Koch, moet absoluut bevestigend worden beantwoord. Bij hem is het niet de televisiekomiek die het literaire werk lichtvoetig maakt, maar is het eerder andersom het literaire werk dat de typetjes op tv, via een omweg, onverwacht diepgang verleent.

Frank van Dijl

Herman Koch – Eindelijk oorlog. Roman. Meulenhoff.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 12 april 1996.