‘Glück auf’; een wankel monument voor wie er niet is

Met Er is hier niets heeft Albert Duinkerken een klein monument geschreven voor zijn doofstomme vader, die als elfde kind geboren werd in een groot mijnwerkersgezin met veertien kinderen. Hij is de archieven in gedoken om allerlei feiten te achterhalen over zijn eigenlijk al halfvergeten familiegeschiedenis. Wat ontroert, is de poging tot ontrafeling van ‘wat er niet is’, alles wat nooit uitgesproken is. De vormgeving van deze poging is echter wat wankel.

In het dankwoord zegt de auteur: ‘Feiten zijn door het mooie archiefsysteem in Nederland traceerbaar. Je kunt zo een lijn opzetten, geboortes, huwelijken en sterfgevallen. Uit die feiten komen patronen tevoorschijn. Het eerste kind van mijn grootmoeder werd twee maanden na het huwelijk geboren en stierf een week later. Een maand na de geboorte van mijn vader overleed zijn een jaar oudere zusje. Wat doet dat met een moeder?’ Omdat er in het gezin nauwelijks gesproken werd over het verleden, heeft de auteur de feiten vooral met zijn verbeelding verbonden: ‘Hoe beter ik naar de foto’s keek, hoe meer verhalen ik zag.’ Achterin het boek is een eenvoudige stamboom opgenomen.

Grootvader Arend neemt, ruim voor de Eerste Wereldoorlog, zijn vrouw Johanna mee naar het Duitse Bochum, omdat hij wil ontkomen aan de armoede waarin hij is opgegroeid: ‘Er is hier niets,’ zegt hij. Hij gaat werken in de mijnbouw. Ondertussen verliezen ze twee van hun kinderen vlak na de geboorte. Als er in een van de mijnen een groot ongeluk gebeurt, vertrekken ze naar Limburg, waar meer veiligheid gegarandeerd lijkt. Arend gaat werken in de staatsmijn Oranje Nassau II. Het gezin breidt zich verder uit. Vlak na de geboorte van de doofstomme Arend junior (vader van de auteur) verongelukt zijn iets oudere zusje. Het lukt Johanna niet om van Arend te houden, omdat rouw in de weg zit. Arend voelt zich ongeliefd en eenzaam, ook door zijn doofheid. Uiteindelijk wordt hij net als zijn oudere dove broer en zus in Groningen in een doveninstituut geplaatst waar hem afgeleerd wordt met gebaren te spreken, waardoor hij nog minder mogelijkheden heeft om te communiceren. Het is duidelijk dat de auteur op zoek is naar de oorsprong van zijn vaders afstandelijkheid.

Het boek is een chronologische aaneenschakeling van fragmenten. Aan het woord zijn afwisselend grootvader Arend, zijn vrouw Johanna, hun zoon Arend en kleinzoon (auteur) Herman Albert. Boven de fragmenten staat steeds de naam van de persoon vanuit wie het betreffende stuk geschreven is en daar gaat het mis. Alle verschillende ik-personen zijn in hun manier van vertellen namelijk inwisselbaar, alsof de familieleden in eenzelfde grote gedachtestroom ten onder gaan. Als de auteur een monument bouwt voor zijn vader, zou je verwachten dat hij daarin het wezen van zijn vader onderscheidt van de anderen. In plaats daarvan onderscheiden de personen zich helaas alleen in de gebeurtenissen die ze meemaken.

Het is logisch dat de doofstomme Arend zich niet goed verstaanbaar kan maken, maar omdat je de gebeurtenissen deels vanuit zijn hoofd beleeft, lees je volledige zinnen. Merkwaardig is echter dat de hele familie in halve zinnen met elkaar spreekt, ook als ze niet doofstom zijn, zoals Herman Albert en zijn moeder:
‘“Mamma, ik anders,” begon ik verlegen. “Ik wil geen vrouw, liever man.” “O, erg,” zei ze met bezorgdheid in haar stem. “Jij weet zeker?” vroeg ze. “Ja,” antwoordde ik. “Misschien jij moet proberen, met vrouw? Iris toch leuk meisje.” “Nee, niet voor mij. Ik net als Jos Brink en André van Duin.”’ Het is alsof ze Nederlands als tweede taal spreken, of praten als kleine kinderen. Dat ergert op den duur, vooral omdat het onduidelijk is waarom de auteur hiervoor heeft gekozen.

Het boek begint met het motto ‘Het gezin’: ‘Als getal ben je niemand, / nummer zeven, acht of negen in de rij. / Je hoort niets, zelfs niet erbij.’ Dit verwijst duidelijk naar Arend junior, die – zoals voortdurend uit het boek blijkt – er niet toe doet. Zijn eenzaamheid blijkt onder andere uit de gesprekken die hij voert met het Mariabeeld in de kapel. Ook de gevaarlijke mijnen die zorgen voor ernstige gezondheidsproblemen bij de werknemers, symboliseren het afgesloten zijn van de buitenwereld. Het ‘Glück auf’ dat de kompels elkaar toewensen als ze afdalen, krijgt in de loop van de geschiedenis een wrange bijsmaak. Wat ontroert, zijn helaas toch vooral de feiten en niet zozeer de vorm waarin zij gegoten zijn.

Dietske Geerlings

Albert Duinkerken – Er is hier niets. Boekscout, Soest. 168 blz. € 19,99.