Een zwartkijker met gevoel voor humor

Zijn familienaam klinkt Nederlands en dat is geen toeval, want zijn vader was de anarchist Sicco Roorda van Eysinga, maar de in Brussel geboren Henri Roorda (1870-1925) was wel degelijk een Franstalige Zwitser die het grootste deel van zijn leven in het Alpenland doorbracht. Naast zijn dagtaak als leraar wiskunde verdiende hij ook de kost als ‘broodschrijver’. Dat klinkt tegenwoordig nogal denigrerend, maar daar bedoelen we niets oneerbaars mee: Roorda was hoofdzakelijk chroniqueur en columnist voor een aantal Zwitserse kranten. We hebben het dan natuurlijk wel over een tijdperk waarin de column nog een respectabele literaire vorm was, ver weg van de egocentrische bladvulling die het genre tegenwoordig zo’n slechte naam geeft.

Niet een, maar twee titels van Roorda heeft uitgeverij Boom van de drukpersen laten rollen. De eerste, het vrij dunne Mijn zelfmoord, is in feite een herziene versie. De ter ziele gegane uitgeverij Vantilt gaf het boekje oorspronkelijk uit in 1998, maar dat is natuurlijk allang niet meer verkrijgbaar. Een pluspunt is dat een selectie van de mooie houtsneden van F. Fehlmann werd opgenomen in de nieuwe uitgave. De titel laat niet meteen een dijenkletser vermoeden, maar liefhebbers van wrange humor – de tragische variant die dient om de gruwelijke werkelijkheid op afstand te houden – zullen dit boek kunnen smaken. Met enige moeite kan je in hem een vroege geestverwant zien van pakweg Simon Carmiggelt, wiens gevoel voor humor ook wel met een zekere levensmoeheid gepaard ging, zij het dat Roorda wel degelijk zelf een einde maakte aan zijn leven. In die zin is Mijn zelfmoord dus bloedserieus.

Er zijn meerdere redenen waarom Roorda tot zijn noodlottige besluit kwam, waaronder de liefdeloosheid van het huwelijk (‘Maar in de overgrote meerderheid van de gevallen is het huwelijk een band die niet gelukkig maakt’), het geestdodende, maatschappelijke keurslijf dat mensen tot bestaansonzekerheid en bijgevolg geestdodende arbeid veroordeelt (‘Wanneer je niet hoeft in te zitten over de beschikbaarheid van de voedingsmiddelen die je dagelijks nodig hebt, kun je denken aan andere dingen – de geest is dan vrij,’ schrijft hij daarover), en wellicht ook een aangeboren neiging tot neerslachtigheid. Vrienden drongen bij Roorda aan om niets onomkeerbaars te doen, maar het mocht niet baten:

Ik ben geneigd te denken dat er in mijn inwendige machientje lang geleden een drijfriem is gebroken – de riem die oorspronkelijk de beweging van het radertje gevoel overbracht op het radertje wil.

De gedachte aan het zelfgekozen einde bracht hem een zekere gemoedsrust (‘Ik ben niet bang meer voor de toekomst sinds ik tussen de veren van mijn matras een geladen revolver verstopt heb’) en op 6 november 1925 joeg hij zichzelf een kogel door het hart. Dat Mijn zelfmoord niet loodzwaar en bombastisch is geworden, komt omdat Roorda tot het laatste moment zijn gevoel voor zelfspot behield: ‘Ik zal er wel op moeten letten dat het schot niet al te luid weerklinkt in het hart van een gevoelig mens.’

Voor Het vrolijke pessimisme selecteerde en vertaalde Rokus Hofstede een aantal stukjes die Roorda onder het pseudoniem Balthasar schreef voor Zwitserse bladen als La Gazette de Lausanne. Die zijn grappig, maar niet vrijblijvend. Roorda stond bekend als ‘humorist’, maar in zijn inleiding noemt Rokus Hofstede die term misleidend, en hij voegt daaraan toe: ‘Roorda was geen komiek, geen pur sang grappenmaker, maar eerder een moralist vermomd als causeur, een activist die gekscherend opkwam tegen de domheid van zijn tijd.’

En inderdaad, in deze selectie valt het sociale engagement op van de Zwitser, die opgroeide in een milieu van pacifisten, vrijdenkers en anarchisten. Roorda schreef veel van deze stukjes kort na de absurde slachtpartij van de Eerste Wereldoorlog, hardop dromend van een betere wereld waarin ook proletariërs bevrijd worden van geestdodend werk en zich geestelijk kunnen ontplooien, of euthanasie wordt toegestaan om ongeneeslijk zieken niet nutteloos te laten lijden. Ouderwetse volksverheffing zeg maar, maar dan zonder de daarmee vaak gepaard gaande naïviteit en met hier een daar een snuifje gekscherend fatalisme, zoals in Te intelligent is ook niet alles:

Om te produceren wat de hedendaagse mensheid nodig heeft, moeten ettelijke honderden miljoenen medemensen leven als lastdieren. Om het leven op het aardoppervlak te laten voortgaan, mogen de mensen niet te verfijnd worden. Als de moderne mens van zijn brein een middel tot genot maakt, veroordeelt hij zijn soort misschien tot een snelle verdwijning.

Je zou kunnen aanvoeren dat hij niet heeft zien aankomen dat automatisering, outsourcing van zware arbeid naar lageloonlanden en roofbouw op de planeet een deel van de mensheid wel degelijk heeft bevrijd van slavenarbeid, maar achteraf is het altijd gemakkelijk om de toekomst te voorspellen.

Een beetje link wordt het met stukjes als Zwarten, denk na!, ook al was Roorda’s kritiek op het kolonialisme veeleer paternalistisch naar huidige normen dan echt racistisch:

De blanken hebben jullie voorouderlijke Afrika afgepakt en ze zullen het niet teruggeven. Ze kunnen niet zonder jullie rubber, jullie koffie en de hele rest. Zaken zijn zaken. En als jullie aandringen, worden jullie nog overhoopgeschoten.

Het is echter altijd nuttig om er even bij stil te staan dat opvattingen die nu mainstream zijn, binnen honderd jaar ongetwijfeld ook niet meer door de beugel zullen kunnen en het bijgevolg nogal aanmatigend is om je als lezer moreel superieur op te stellen ten aanzien van Roorda. Een betere optie is om hem in zijn waarde te laten en te erkennen als de speelse, vooruitstrevende denker en schrijver die hij in zijn tijd was.

Daan Pieters

Henri Roorda – Mijn zelfmoord. Uit het Frans vertaald door Rokus Hofstede (herziene vertaling). Nawoord van Jeroen Brouwers. Boom, Amsterdam. 64 blz. € 9,90.

Henri Roorda – Het vrolijke pessimisme. Bloemlezing, inleiding en vertaling uit het Frans door Rokus Hofstede. Boom, Amsterdam. 200 blz. € 20.