Opfriscursus

Het boek Basisboek Filosofie van Gerbert Faure is te lezen als een opfriscursus voor filosofiedocenten. Het geeft een vrij complete basis en is prettig geschreven en ingedeeld. Fijn aan dit werk is dat de schrijver vooral de filosofische theorieën weegt en beoordeelt en het daarmee niet droog blijft. Theorieën van eeuwen oud worden soms uitgelegd aan de hand van hedendaagse voorbeelden en daarmee leest het voor een filosofiedocent makkelijk weg. Moeilijke begrippen worden echter ook zeer helder uitgelegd, en dus zou dit boek ook kunnen dienen als een eerste instapje voor nieuwsgierigen die nog niet heel bekend zijn met filosofie.

Toch is dat juist een klein verbeterpunt voor dit boek. Het is onduidelijk voor wie het geschreven is. De schrijver, Gerbert Faure, is werkzaam bij de docentenopleiding Nederlands van Fontys Tilburg waar hij ook filosofie geeft. Misschien is dit boek vooral geschreven voor die studenten. Dat vermoeden krijg je ook als op het voorblad de uitgeverij Uitgeverij Kleine uil educatief staat. Het is blijkbaar een boek om van te leren. Ook als je van dit boek niet veel leert – na een studie filosofie heb je alles wel eens gehoord – is Basisboek Filosofie verfrissend, omdat sommige theorieën net iets anders of uitvoeriger of met modernere voorbeelden worden uitgelegd en je je als filosoof weer opgefrist voelt.

Zo dacht deze recensent laatst opeens aan Frege en het verschil tussen Sinn en Bedeutung en wat nog maar wat was. Faure legt het verschil als volgt uit:

Eigenlijk zijn er drie bomen. In de eerste plaats is er uiteraard de boom zoals die zich in de werkelijkheid bevindt. De taal kan naar iets verwijzen omdat dat iets in de werkelijkheid bestaat. In de tweede plaats is er het talige teken ‘boom’ zoals dat wordt opgeschreven en uitgesproken. Dit teken is in verschillende talen anders: zo zegt men in het Engels ‘tree’ en in het Frans ‘arbre’. Volgens Frege is er nog een derde boom. Woorden verwijzen volgens Frege niet in de eerste plaats naar dingen in de werkelijkheid, maar naar mentale begrippen in ons hoofd. Anders zou de taal niets anders zijn dan een dierlijk tekensysteem. Mensen zijn in staat om na te denken over bomen die niet onmiddellijk aanwezig zijn en kunnen tevens nadenken over bomen die niet concreet bestaan. Als een woord uitsluitend zou verwijzen naar concrete dingen, dan zou dit niet mogelijk zijn. Het is daarom nodig om tussen het niveau van de taal en het niveau van de werkelijkheid een niveau van dit mentale concept te postuleren. Frege noemt dit mentale concept de ‘betekenis’ van een woord (Sinn) en het concrete ding de ‘verwijzing’ van het woord (Bedeutung). Je zou dus kunnen zeggen dat het belletje voor de hond van Pavlov wel een verwijzing had maar geen betekenis.

Hier doet Faure veel meer dan het verschil tussen Sinn en Bedeutung uitleggen. Hij koppelt dit heel handig aan de verschillen waarop mensen en dieren denken. Eerder heeft hij uitgelegd dat mensen ook kunnen denken over bomen die niet onmiddellijk aanwezig zijn of niet concreet bestaan en dieren dat niet kunnen. Ook heeft hij het experiment van Pavlov met de hond en het belletje uitgelegd. Dat voorbeeld gebruikt hij dan ook weer slim om het verschil tussen Sinn en Bedeutung uit te leggen. Andere voorbeelden van het combineren van theorieën zijn er te over, zoals het geslaagde leven bij Aristoteles met de geluksmachine van Nozick een paar eeuwen later.

Het boek is in drie delen opgedeeld, over ethiek, antropologie en kenleer, al komen onderweg ook taalfilosofie en logica aan bod. De esthetica ontbreekt, maar natuurlijk past niet alles in een basisboek. Sterk is ook de inleiding waarin wordt beweerd dat filosofie vooral om een kritische houding gaat: je wil graag weten hoe het zit. Dat gebeurt meteen aan de hand van praktische voorbeelden. Bij sommige theorieën gaat Faure wat meer de diepte in. Een voorbeeld is de theorie van Socrates (aldus opgeschreven door Plato) dat liefdesverlangen voornamelijk een geestelijk verlangen is. De theorie van Socrates is opgebouwd uit twee argumenten: ‘1. als ik verlang naar een individueel mooi lichaam, dan ben ik geïnteresseerd in de eigenschap van schoonheid. 2.die eigenschap van schoonheid wordt veel beter verwezenlijkt door geestelijk dan door lichamelijke kwaliteiten.’ Het gaat Socrates dan vooral om de kennis van de onsterflijke idee schoonheid (de ideeënleer staat ook netjes uitgelegd in het Basisboek Filosofie). Faure wil deze argumenten te lijf door te beweren: ‘In de eerste plaats is perfecte schoonheid niet aantrekkelijk.’ Dat is nogal een boude stelling. Dit standpunt wordt vooral ondersteund door het argument dat voor schoonheid mysterie vereist is, een wat mysterieus argument. Ik zou dat graag door een onderzoek bevestigd zien, zonder nog te zeuren om het inductieprobleem. Een ander argument is dat ‘perfecte schoonheid volledig vervangbaar is’ en dus niet interessant, terwijl ‘verliefdheid bij uitstek hyperindividueel [is]: je bent altijd getroffen door de aantrekkelijkheid van een specifiek individu.’ Waarom hetgene dat de verliefdheid laat bloeien, naast de vervangbare uiterlijke schoonheid, per se een lichamelijke eigenschap moet zijn en niet iets als humor of gedeelde interesses of weet ik wat, wordt niet helemaal duidelijk. Later wordt ook Alcibiades erbij gehaald, de mooiste jongeman van Athene die het over concrete liefdes wil hebben en niet over onbereikbare idealen, maar wat zou die losbol nu geweten hebben vergeleken met Socrates.

Natuurlijk is bovenstaande kort door de bocht en slordig beargumenteerd. Het laat wel zien dat juist doordat Faure af en toe moedig theorieën afweegt en beoordeelt dat je als lezer ook gaat nadenken en al lezende begint te filosoferen en tot je verwondering nadenkt over problemen waar we al eeuwen over denken.

Erik-Jan Hummel

Gerbert Faure – Basisboek Filosofie. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 202 blz. € 30,-.