Krankzinnige zinnen

In 2018 mag Maarten ’t Hart van de Vestdijkkring de Ina Dammanprijs in ontvangst nemen als verdienste voor de aandacht die hij heeft besteed aan het werk van Simon Vestdijk in geschrift en in de media. Maarten ’t Hart is verhinderd en zijn naamgenoot Kees ’t Hart toont zich bereid om in zijn plaats aan te treden in de Grote Kerk van Harlingen. Tot dan toe kennen beide schrijvers elkaar nauwelijks persoonlijk. Het is hun gemeenschappelijke held Vestdijk die ze nader tot elkaar brengt. Twee jaar later, de coronacrisis verkeert op haar dieptepunt, stuurt Kees ’t Hart een e-mail naar Maarten ’t Hart. Hij heeft een vraag over een foto van Vestdijk op zijn sterfbed. Maarten ’t Hart reageert direct. Er wordt diezelfde dag nog wat over en weer gemaild en dan komt Maarten ’t Hart met een voorstel: ‘kunnen wij niet een briefwisseling beginnen over Vestdijk’. Om dit voorstel kracht bij te zetten legt hij uit wat Vestdijk voor hem heeft betekend: ‘Hij was mijn goeroe, mijn leidsman, en hij heeft in mijn leven meer invloed op mij gehad dan wie ook, niet alleen of zelfs niet in de eerste plaats als schrijver, maar als toetssteen waaraan alles afgemeten werd.’ Kees ’t Hart reageert enthousiast met: ‘Ja, dat lijkt me leuk’. Hij legt daarbij wel direct een wat minder devote houding aan de dag: ‘Ik ben ook zeker schatplichtig aan hem, erg ook, maar er zijn ook andere schrijvers’.

Beide auteurs beginnen een briefwisseling die voortduurt van 20 januari tot 18 augustus 2020 en die maar liefst 67 brieven oplevert. In de eerste brieven vertellen ze elkaar over hun kennismaking met het werk van Vestdijk en over hun eerste leeservaringen. Die zijn niet onverdeeld positief. Maarten ‘t Hart begint op de middelbare school met Rumeiland en Het vijfde zegel en Kees ’t Hart met De redding van Fré Bolderhey. Ze begrijpen er weinig van. ‘De schrik zat er goed in,’ schrijft Maarten ’t Hart. Maar desondanks krijgt Vestdijk hen toch in zijn greep. Juist het feit de auteur in die dagen gezien wordt als een ‘moeilijke’ schrijver stimuleert hen om door te zetten. Het was deels snobisme geven ze allebei toe. ‘Maar snobisme kun je niet een heel leven volhouden’, schrijft Kees ’t Hart vervolgens.

De ‘Vestdijkmanie’ noemt Kees ’t Hart de fascinatie voor Vestdijk die bij beide auteurs onverminderd is blijven voortbestaan. In de brieven vragen ze zich af waar die fascinatie vandaan komt. Ze komen tot de conclusie dat deze veel te maken moet hebben met de ‘krankzinnige zinnen’ die Vestdijk in een eindeloze stroom en schijnbaar moeiteloos op papier wist te krijgen. Ze citeren verschillende voorbeelden daarvan en Maarten ’t Hart weet iets van het geheim ervan bloot te leggen als hij schrijft:

echt heel lange zinnen vind je bij bijna geen enkele hedendaagse schrijver meer. Jammer toch, want bij Vestdijk zijn die lange zinnen een genot, en dat niet alleen; hij neemt vaak in een bijzin weer wat gas terug of relativeert weer wat hij in de hoofdzin heeft gezegd. Dat is toch een van de mooiste aspecten van zijn schrijfstijl – dat je steeds weer op een ander been gezet wordt, dat je alles vanuit verschillende gezichtspunten kunt bekijken, dat er niet één eenduidige waarheid is, maar dat alles voor velerlei uitleg vatbaar is.

Uitvoerig staan de schrijvers stil bij Vestdijks belangstelling voor de astrologie. Wat hen bezighoudt is de vraag of Vestdijk wat de sterrenwichelarij betreft een ‘gelovige’ was of niet. Hun meningen daarover lopen uiteen. Kees ’t Hart denkt van niet. Maarten ’t Hart denkt van wel. Uiteindelijk worden ze het er wel over eens dat horoscopen opvallend vaak ware dingen blijken te zeggen en bejubelen ze op aanstekelijke wijze het fenomeen van de selffulfilling prophecy. Ook Vestdijks liefde voor klassieke muziek komt aan bod. Opnieuw spelen de verschillen in opvattingen van de auteurs een rol. Maarten ’t Hart is immers een groot liefhebber van Johann Sebastian Bach, terwijl Kees ’t Hart toch vooral een fan is van Elvis Presley. Kees ’t Hart blijkt echter pianolessen te volgens en ook wel te kunnen genieten van het werk van de grote klassieke componisten. Beide schrijvers vergelijken hun eigen voorkeuren met die van Simon Vestdijk, en Kees ’t Hart stelt vast dat klassieke muziek bij Vestdijk onlosmakelijk verbonden is met de liefde. Hij formuleert dat als volgt:

Vestdijk begeleidt zijn verliefdheden altijd met muziek. In De vrije vogel en zijn kooien neemt dit bizarre vormen aan. Wanneer het over zijn escapades met de beide dames Van Eldik gaat, beschrijft hij de muziek die het beste bij zijn neukpartijen past. Je kent het wel: de Tarantella van Chopin. (…)  Wat een krankzinnig moeilijk stuk, kun jij dat spelen? Ik hoor natuurlijk wel dat het vlug en vurig is, wel erg vlug om je er een paring bij voor te stellen, deden ze het zo vlug?

Interessant zijn ook de brieven waarin aandacht besteed wordt aan schrijvers en dichters die Vestdijk zelf hoog had zitten en die hem in meer of mindere mate hebben beïnvloed. William Faulkner bijvoorbeeld, over wie Vestdijk het essay ‘Erotische driehoeksmeting’ schreef. Maarten ’t Hart schrijft: ‘Dank je wel, Vestdijk, dat je mij op het spoor gebracht hebt van William Faulkner.’ En Emily Dickinson, de dichteres die Vestdijk onder de aandacht bracht van het Nederlandse publiek. Kees ’t Hart schrijft: ‘Het is bij Vestdijk helemaal raak geweest toen hij haar las.’ En Friedrich Nietzsche, die door Vestdijk omschreven werd als een ‘moderne profeet’ en die grote invloed had op zijn denken. Kees ’t Hart geeft aan dat hij weinig opheeft met het werk van deze filosoof en Maarten ’t Hart neemt de gelegenheid te baat om in zijn antwoordbrief een prachtig essay te verwerken waarin hij gloedvol betoogt dat Nietzsche ‘een groot filosoof, een grandioos stilist en een voorbeeldig mens’ was.

De toetssteen is voor iedereen die voldoende Vestdijk heeft gelezen ontegenzeggelijk een onderhoudende aanvulling op het vele dat er al over hem geschreven is. Het is daarnaast een boek waarin twee heel verschillende Nederlandse romanciers, die beiden in 1944 geboren zijn en geheel toevallig dezelfde achternaam hebben, nader kennis met elkaar maken. Veel vragen die ze elkaar stellen staan in dienst van die kennismaking. Ze gaan over de romans die ze zelf hebben geschreven, over hun ervaringen met de liefde, over het ouderschap, over schrijvers die ze hebben ontmoet, over gezondheidsperikelen, kortom over het leven dat zij in de afgelopen driekwart eeuw hebben geleid. De laatste brief is van Maarten ’t Hart en begint met de zin: ‘We kunnen elkaar wel beloven dat we op elkaars begrafenis zullen komen, maar slechts één van ons beiden kan die belofte gestand doen.’ Is ’t nu al vriendschap? vroeg ik me af toen ik dat las. En daarmee ontdekte ik een subtiele rode draad in al die brieven, die af en toe best openhartig zijn, maar die tot de laatste aan toe toch ook vooral de afstand blijven weergeven die er blijkbaar nu eenmaal bestaat tussen Kees ’t Hart en Maarten ’t Hart.

Ronald Ohlsen

Kees ’t Hart en Maarten ’t Hart – De toetssteen. Brieven over Vestdijk. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam. 342 blz. € 22,50.