Tussen de muren van het kwaad

Het getto van Warschau, Umschlagplatz, Treblinka, net als Auschwitz zijn het meer dan plaatsnamen geworden. Als delen voor het geheel symboliseren ze het grote kwaad van de joodse genocide. In het getto van Warschau werden tussen oktober 1940 en mei 1942 een half miljoen joden samengeperst. Honger en ziekten eisten al in de winter van 1940/41 hun tol. In juli 1942 werd begonnen met het systematisch uitmoorden van de gettobevolking: elke dag werden 6000 mensen naar het Umschlagplatz gedreven, vanwaar ze in goederentreinen werden afgevoerd met bestemming Treblinka. Daar was midden 1942 een vernietigingskamp gereedgekomen, aangelegd in het kader van het nazi-Endlösungsbesluit.

In januari 1943 brak het eerste georganiseerde, gewapende joodse verzet uit, dat uitmondde in de wanhoopsopstand van april 1943. Die met bruut geweld en het met de grond gelijk maken van het getto werd beantwoord. Tussen midden 1943 en het einde van de Duitse bezetting wist een kleine groep Poolse joden te overleven in de ruïnes van het getto en in zelf geconstrueerde ondergronds verborgen bunkers. Sommigen namen deel aan de opstand van het Poolse, ondergrondse verzetsleger in de zomer van 1944. Na de capitulatie van de opstandelingen, in oktober 1944, blies het Duitse leger alles op wat nog aan gebouwen overeind stond in de stad, zonder enig ander motief dan zucht tot destructie.

Van de Poolse auteur Szczepan Twardoch verscheen in 2016 de veelgeprezen roman De Koning, over een joodse bokskampioen en onderwereldkoning in het Warschau van de jaren 1920 en 1930, Jakub Shapiro. In zijn roman Het zwarte koninkrijk, uit 2018 en nu vertaald, die gesitueerd is in de restanten van het getto in 1944, doemt Jakub Shapiro opnieuw op, maar van hem is dan niets meer over dan een vegeterende bijna-dode. Bewegen kan hij amper nog en spreken doet hij niet meer, want zijn geest is vervallen tot een staat van catatonische depressie. Hij wordt in leven gehouden door Ryfka, ver voor de oorlog geliefde en protégee van Jakub en later joodse hoerenmadam. Jakub trouwde met een andere vrouw, die kon wat Ryfka niet kon: hem kinderen geven. Ryfka is een van de twee vertellers die Twardoch opvoert. De ander is Dawid, een van de twee zoons van Jakub. Dawid is met zijn broer en zijn moeder tijdens een razzia in het getto opgepakt en naar het Umschlagplatz gevoerd. Jakub, toen nog een man met gezag in het getto, zou hen uit de rijen hebben kunnen halen, maar is niet verschenen. Met hulp van zijn moeder en zijn broer heeft Dawid uit de rijdende trein, onderweg naar Treblinka, kunnen ontsnappen en is teruggekeerd naar het getto, bezeten door wraakgevoelens.

Ryfka en Dawid weten van elkaar niet dat ze nog in leven zijn. Dat mag geen verbazing wekken. Twardoch beschrijft even uitvoerig als huiveringwekkend hoe Ryfka de dood moet ontlopen: alleen ’s nachts, in volkomen duisternis, kan ze de schuilplaats verlaten waar zij en Jakub zijn ondergedoken. Ze moet uit de buurt blijven van Duitse patrouilles, maar mag ook niet gezien worden door Poolse jodenjagers. En eigenlijk door niemand, want in elke ander, die net als zij door honger wordt gedreven, kan een rover schuilgaan.

De straten vermijdend, zonder geluid te maken klauterend door en over ruïnes, zoekt ze naar voedsel, vaak niet meer dan beschimmeld afval, in de restanten van keukens van opgeblazen huurkazernes. Sneeuwval maakt haar nachtelijke tochten extra riskant, want dan laten haar voetstappen sporen na, die anderen naar de schuilplaats kunnen leiden. Om daar niet verrast te kunnen worden, heeft ze de toegang goed verborgen en van een boobytrap voorzien bovendien. Ze draagt permanent een pistool bij zich.

Innerlijke monologen van Ryfka en Dawid vertellen niet alleen over hun hier en nu van 1944, maar ook hun levensgeschiedenis en die van Jakub en zijn gezin, waarbij de nadruk ligt op de jaren in het getto. Soms lijkt Ryfka te vertellen vanuit een ‘ernamaals’, als ze achtergronden weergeeft die ze in haar hier en nu niet gekend kan hebben. Op een van haar strooptochten stuit ze op een gedeserteerde Wehrmachtsoldaat, die zich schuilhoudt in een ruïne. Hij spreekt tot haar verrassing Pools. Het is een Sileziër, opgeroepen als dienstplichtige om te vechten aan het oostfront. Heeft hij ooit joden moeten doodschieten? Hij bezweert haar van niet, zelfs niet toen hij gedwongen werd deel te nemen aan de executie van joden. Tegen haar voornemen in spaart ze hem. Maar later, vertellend vanuit dat ernamaals, weet ze dat hij loog en dat hij een jonge Oekraïnse jodin op bevel van zijn commandant alsnog in de borst schoot, nadat hij eerst bewust had gemist.

Het zwarte koninkrijk is een even fascinerende als huiveringwekkende roman. Met zijn min of meer objectiverende stijl treft Twardoch een toon die de tragiek voor zichzelf laat spreken. Zijn keus voor joodse personages wier jood-zijn alleen betekenisvol is voor antisemieten, maar waar zij zelf in religieus-culturele zin geen boodschap aan hebben, noch aan regels van burgermansfatsoen trouwens, geeft deze roman extra reliëf.

In het Polen van nu, politiek-cultureel gedomineerd als het is door conservatief-katholiek nationalisme, wordt de rol van het Poolse antisemitisme tijdens de bezettingsjaren sterk gebagatelliseerd en liefst doodgezwegen. Dat was er niet en voor zover het er wel was, was dat de schuld van de joden, zo laat zich die attitude kortweg samenvatten.

Hoe Het zwarte koninkrijk in Polen is ontvangen weet ik niet, maar de wijze waarop Anna Bikont werd bejegend na haar publicatie van De misdaad en het zwijgen – over een vreselijke pogrom in 1941 in het Poolse stadje Jedwabne en over de tegenwerking van laag tot hoog bij pogingen om daar zestig jaar later een herdenkingsmonument voor op te richten – doen vermoeden dat dit boek veel irritatie zal hebben opgeroepen. Want Twardoch ontziet de Polen bepaald niet.

Zodra de Duitse bezetters de Poolse joden tot weerloze paria’s hadden gemaakt, waren velen er als de kippen bij om daar hun voordeel mee te doen. Talloze joden vielen ten prooi aan Poolse jodenjagers, szmalcownik, die joden afpersten tot er niks meer af te persen viel, om ze daarna aan te geven om de aanbrengpremie te kunnen incasseren. In Het Zwarte koninkrijk is een in dit verband veelzeggende scène opgenomen, waarvan menige lezer het einde niet met droge ogen zal halen. Daarin wordt verteld hoe twee jonge vrouwen, geselecteerd op hun niet-joodse uiterlijk, via een smokkelroute het getto verlaten om voedsel en medicijnen in te kunnen slaan. Poolse straatschoffies blijken de doorgang echter ook te kennen en houden die nauwlettend in de gaten. Direct nadat de vrouwen buiten de muren van het getto zijn geraakt, worden ze, als door een troep hyena’s, door de kinderen ingesloten, die luid ‘jid, jid’ beginnen te roepen, wijzend naar de vrouwen en intussen al hun geld en waardevolle spullen opeisend. Niemand grijpt in.

Hans van der Heijde

Szczepan Twardoch – Het zwarte koninkrijk. Vertaald door Charlotte Pothuizen. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. 287 blz. € 22,99.