Kakofonie onder de zoden

Alle personages van de roman Onder de zoden liggen begraven op een kerkhofje in Conamara, aan de Ierse westkust. Sommige zijn al half vergaan, anderen zijn nog helemaal gaaf, want zij liggen nog er nog maar net. Maar vergaan of niet, ze kunnen nog praten en dat doen ze. Er wordt geroddeld, gekonkeld en gescholden, oude vetes worden door de doden in leven gehouden en elke nieuwkomer wordt het doodshemd van het lijf gevraagd om de laatste nieuwtjes te horen.

Deze prachtige vondst gebruikte de Ierse schrijver Máirtín Ó Cadhain (1906-1970) voor een satirische, helemaal in dialoogvorm geschreven roman over het moeizame leven in het schaars bevolkte, arme Ierse westen van de jaren 1940, waar hij onderwijzer was. Onder de zoden, in feuilletonvorm in The Irish Press verschenen in 1949, geldt als de eerste modernistische, Ierstalige roman en is even beroemd als weinig gelezen. Want Ierstalig betekent geschreven in het Gaelic, een taal alleen nog gesproken in delen van de westelijke periferie van Ierland, de Gaeltacht. Zelfs Ieren die het Gaelic machtig zijn, hebben een woordenboek nodig om Ó Cadhains rijke taal geheel te begrijpen, aldus vertaler Alex Hijmans. Dat we nu over een mooie Nederlandse vertaling beschikken, mag een klein wonder heten.

Ó Cadhain’s keus voor het Gaelic was een logische consequentie van zijn politieke activisme: tijdens de Ierse burgeroorlog van 1923/24 vocht hij aan de kant van de IRA, die de Ierse deling verwierp. Hij wenste heel Ierland Iers, politiek én cultureel en dat laatste hield voor hem ook de herleving van het Gaelic als de Ierse taal in.
Maar ook dat activisme ontsnapt niet aan zijn satirische pen. Hij beschikte over genoeg (zelf)relativerende vermogens om in de woordenstrijd op het kerkhof tussen de doden die het Iers-Britse compromis van de deling aanvaardden en zij die ertegen vochten geen morele winnaar aan te wijzen. Daar gaat het trouwens maar zelden over die burgeroorlog, of over de wereld buiten Conamara in algemeen. Wat de doden vooral bezighoudt zijn kwesties die ook hun levens beheersten: wie de turf van hun stapel stal, wie zijn vee in het geniep soms op andermans stukje land liet grazen en of de weduwe van de overleden schoolmeester het al met de postbode deed, eer de rouwperiode was verstreken.

Caitriona, nijdig omdat haar kist in het perceel van vijftien shilling grafgeld blijkt te liggen en niet, zoals zij had geëist, in dat van een pond, houdt ook dood haar haat levend jegens Nell, haar zus. Nell snoepte ooit Jack van haar af, de man die ze zo begeerde. Spreekt iemand op het kerkhof goed van Nell? Een machtige scheldkanonnade is zijn of haar deel. Haar verwijten gaan soms over gebeurtenissen van decennia terug, want Caitriona is niets vergeten en tijd noch dood hebben haar milder gestemd. Deze kerkhofkakofonie is woord voor woord hoogst vermakelijk en vaak hilarisch, maar achter het feest van taal dat Onder de zoden is, gaat ook somberte schuil. Over de verspilling van zoveel levenskracht aan afgunst, gekonkel en elkaar dwars zitten.

Hans van der Heijde

Máirtín Ó Cadhain – Onder de zoden. Vertaald door Alex Hijmans. Bananafish, Amsterdam. 412 blz. € 20,-.

(foto via Flickr Commons)