De wetten van een schrijfster

Het gebeurt maar heel zelden dat een debuut wordt onthaald zoals dat de eerste roman van Connie Palmen, De wetten, ten deel viel. Het boek leidde tot paginagrote beschouwingen en de schrijfster, in 1955 geboren in het Limburgse St. Odiliënberg, mocht vorige week in NOS-Laat, temidden van nieuws over de Golfoorlog en sportuitslagen, komen vertellen waar het over gaat.

Is De wetten werkelijk zo’n bijzonder boek? Hoofdpersoon is een vrouw die in Amsterdam filosofie studeert. Om in haar onderhoud te voorzien, werkt ze een paar uur in een modern antiquariaat in de Pijp. Daar ontmoet ze in de zomer van 1980, op een vrijdag de dertiende, de astroloog. ‘Een vrijdag de dertiende kan voorbijgaan als iedere andere dag, maar als er van alles bijkomt en het een dag van gebeurtenissen wordt, is het toch alsof de naam en het getal een geheim verbond hebben’, laat de ‘ik’ ons weten. Daarmee zitten we midden in de eerste van de zeven relaties die deze jonge vrouw in de loop van zeven jaar met mannen aanknoopt.

Op zichzelf is dat niets bijzonders: het gebeurt wel vaker dat vrouwen iets beginnen met mannen, en andersom komt ook voor. Het gaat hier echter niet in de eerste plaats om de fysieke aantrekkingskracht die de mannen op de niet bij name genoemde ‘ik’ uitoefenen. ‘Zoals een ander in de loop van zijn leven moderne kunst, Afrikaanse vruchtbaarheidsbeelden of gedichten mooi leert vinden, zo had ik naar de schoonheid van mannen moeten leren kijken. Ik had daar van mijzelf geen oog voor’, zegt ze.

Even verderop, over verliefdheden op school: ‘Meestal was ik verliefd op de meester. Meesters waren zelden mooi, maar ze wisten veel en hadden boeken gelezen.’ Soms was er een jongen in de klas die er ook mocht wezen, maar: ‘Hij had het gebrek waardoor hij voor mij maar niet begerenswaardig kon worden: hij was jong.’ Deze ontboezemingen bevatten zo ongeveer de kern waar dit boek om draait. De vrouw is op zoek naar meesters die haar kunnen vertellen hoe de wereld in elkaar zit en haar tenslotte helpen om haar grootste verlangen in vervulling te brengen: schrijfster te worden.

Ze bestaat ook voornamelijk uit woorden en zinnen. Herhaalde malen beschrijft ze hoe ze bij het aanhoren van anderen in zichzelf gekeerd raakt. Dan ‘komt er in mijn hoofd iets op gang, een tuimelen en struikelen van woorden, een in elkaar haken van thema’s en beelden, opgeroepen door de willekeurige woorden van de ander en door deze op een spoor gezet, waarop ik ze zelf niet had kunnen zetten.’

Ook uit dit citaat blijkt hoezeer zij anderen nodig heeft om op nieuwe gedachten te komen, om ineens de oplossing te zien van een probleem dat ze misschien nog niet eens als zodanig had onderkend. ‘Opeens viel alles samen’, is in dit verband ook zo’n veelzeggende sleutelzin.

De zeven mannen die de vrouw in dit boek achtereenvolgens ontmoet, zijn een astroloog, een epilepticus, een filosoof, een priester, een fysicus, een kunstenaar en een psychiater. De astroloog hoeft haar maar aan te kijken en te zeggen ‘Boogschutter-Schorpioen’ of ze weet dat hij haar doorziet. Wat is er mooier dan het gevoel om door een vreemde herkend te worden?

De ‘ik’ hangt aan zijn lippen als hij haar leven met behulp van symbolen in kaart brengt: ‘Jouw thema staat helemaal in het teken van Saturnus en Saturnus is geen gemakkelijke planeet. […] Vernietiging en opbouw zijn twee belangrijke aspecten in jouw thema. Het is doortrokken van de dood, het krioelt er van de Schorpioenen. Daarbij heb je Saturnus ook nog eens in je ascendant, in de Schorpioen zelf dus.’

Alle mannen vertellen de ‘ik’ iets over haar zelf, steeds vanuit een andere invalshoek, en steeds wordt de ‘ik’ daardoor een beetje meer zichzelf. Of…? In elke relatie neemt een mens natuurlijk ook dingen over van de ander, of beter gezegd: dé ander prikkelt bepaalde kanten van je karaker, zoals een volgende ander weer andere kanten zal prikkelen: in elke relatie ben je als het ware een ander van jezelf.

Zo laten de zeven mannen uit De wetten, door iets over zichzelf te vertellen, door hun kennis met de vertelster te delen, ook steeds een net iets ander portret zien van de jonge vrouw, die schrijfster wil worden. In het laatste hoofdstuk is ze schrijfster: ze schrijft aan haar psychiater een soort dagboekbladen. En dan herinnert de lezer zich dat ze in dat modern antiquariaat in de Pijp ook al zat te schrijven toen ze de astroloog ontmoette.

Was ze dus al schrijfster, of is ze, door ingewijd te worden in ‘de wetten’ schrijfster gewórden. Ook hier geldt dat iets, dat er altijd al was, van buitenaf gestimuleerd moest worden.

De wetten is een Bildungsroman in de klassieke zin, letterlijk een ‘leerstuk’. Het is een aardig boek, maar nu ook weer niet zo bijzonder, omdat de schrijfster er niet in slaagt een hoofdpersoon van vlees en bloed neer te zetten. Maar zeker word je wel eens op onverwachte gedachten gebracht, zoals de ‘ik’. Jammer dat er wat slordigheidjes in zitten in de orde van ‘mensen waarvan’ in plaats van ‘mensen van wie’.

Frank van Dijl

Connie Palmen – De wetten. Prometheus.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 28 februari 1991.