In een interview in de Volkskrant dat morgen op papier verschijnt, reageert Connie Palmen eindelijk op haar eigen uitspraken over Ischa Meijer-biografe Annet Mooij. In december stak Palmen een hard betoog af over het recent verschenen Alles gaat op vroeger terug van Mooij. De biografe zou niets van Meijer hebben begrepen en een judasbiografie hebben geschreven. Daarbij kwam zelfs de seksualiteit en de vermeende onaantrekkelijkheid van biografe Mooij ter sprake.

Palmen deed deze uitspraken (waarvan Mooij enkele feitelijke aantijgingen weerlegde) tegenover Gijs Groenteman, in een podcast van de Volkskrant. In het interview dat morgen op papier verschijnt in diezelfde de Volkskrant vraagt interviewer Sara Berkeljon naar de verklaring van deze uitspraken van Palmen in ‘een podcast’:

Ik ben geraakt omdat Ischa zo misverstaan is. Met zo weinig empathie is behandeld, terwijl het zo’n geslagen en bang iemand was, iemand aan wie je kon zien dat hij door zijn ouders was mishandeld. Ze maakt van hem een saai iemand, in wiens gedrag ze patronen ontdekt. Patronen, dan denk ik aan jurken naaien. Ik kan het woord niet meer horen. Ik lees nu de biografie van Theo van Gogh door Jaap Cohen, en daar is die empathie er vanaf pagina één. Gelukkig maar, want je kunt geen biografie van Theo van Gogh schrijven als je dat niet hebt. Ik had Ischa hetzelfde gegund.

Volgens Palmen is ze niet persoonlijk gekwetst door het boek (omdat haar rol te klein zou zijn, of omdat ze weggezet zou worden als slechts ‘een vrouw’ van Meijer). Puur uit bescherming van Ischa komt ze in het verweer, zegt Palmen: ‘Ik vind de toon van het boek kleinerend. Ik vind dat zij als biograaf met hem doet wat zijn vader met hem deed. Kleineren. Constant is er die lichte toon van minachting: hij heeft het aardig gedaan, maar eigenlijk is het allemaal niks.’

Waarom dan toch die uitspraken over Mooijs seksualiteit en aantrekkelijkheid, vraagt Berkeljon zich af:

Ja, ik heb nare dingen gezegd. En mijn woede is inmiddels weggeëbd. Maar ze ís lesbisch, en met onaantrekkelijk bedoel ik niet lelijk, ik vond het onaantrekkelijk hoe ze hier als een soort vijand mijn huis binnenkwam. Ze zei: ‘Ik weet niet wat ik met de jaren negentig moet.’ Terwijl, de jaren negentig in het leven van Ischa, dat ben ik! Daar was al zoveel over geschreven, zei ze. Nou, ik kon niet meer praten. Er zat een beschuldiging in, een afwijzing. Ik zei tegen haar: ‘Volgens mij wantrouw jij I.M. als weerslag van de werkelijkheid.’ Ze vroeg zich inderdaad af waar wij, gezien onze drukke carrières, de tijd vandaan hadden gehaald om die liefde te beleven.

Berkeljon vraagt door over het belang van het lesbisch-zijn van de biografe. Volgens Palmen moeten we de uitspraken die ze daarover deed heel ironisch lezen:

Denk je dat ze, doordat ze lesbisch is, geen goede biografie van een heteroseksuele man kan schrijven?
‘Ik bedoelde dat ze met een soort verlekkerdheid de vrouwen uit Ischa’s leven is gaan redden. Het is natuurlijk een beetje, of eigenlijk heel, ironisch bedoeld. Het is een enorme provocatie, en ik bedoel het héél ironisch.  Maar het is ook een analyse die Ischa’s psychiater Louis Tas monkelend gegeven zou kunnen hebben.’

Een ‘judasbiografie’ noemde je het.
‘Ze is haar object gaan haten. Dat is wat ik met dat woord bedoel.’

Het interview met Palmen verschijnt naar aanleiding van de première van de toneelversie van De wetten, aanstaande zondag in het ITA.