Het moment tussen eb en vloed in

Brandingen van Paul Verrept is een klein verhaal, maar daardoor niet minder beklijvend. De verstelstijl is zakelijk: korte alinea’s waarbij de witregels tijd- of gedachtesprongen aangeven en ook de zinnen zijn kort, weinig bijvoeglijke naamwoorden, geen uitweidingen. De stijl staat in contrast met het grootse drama dat zich ontrolt. Als een heldere foto met een tragische afbeelding. Het is aan de kijker, in dit geval de lezer, om er een gevoel aan te koppelen.

De naamloze hoofdpersonen, een man en een vrouw, vormen op het eerste gezicht een gelukkig stel. Ze wonen in een huis in de duinen met uitzicht op zee. Hun dagen rijgen zich in stilte aaneen.

Samen zitten we voor het grote raam. Sprakeloos. Kijkend naar de zee. Dan neem je me mee naar ons bed. En je bemint me.

In het eerste deel vertelt de vrouw het verhaal. Haar verhaal, maar ook het verhaal van de man. Vandaar het ik- en jij-perspectief. Zij observeert en beschrijft hem en hun omgeving. Ze kijken elke avond naar de ondergaande zon en op een avond liggen er opeens vijf dode lichamen op het strand, aangespoeld. Daarmee wordt het gelukkig samenzijn verstoord. De vrouw is van haar stuk gebracht, ze wil gelijk gaan kijken wat er aan de hand is. De man reageert laconieker en wil de volgende dag pas gaan kijken.

‘Morgen,’ zeg je. Maar tot mijn ontsteltenis hoor ik in je stem al de voorbode van de slaap.

Het is de eerste barst in de relatie. De vrouw blijft onrustig, ze maakt zich zorgen. De man niet. Hij legt zich erbij neer en ze keren samen terug naar hun ‘trage en lome leven’. Tot er op een ochtend een kind op het zand ligt.

Wegkijken, niet reageren op wat er gebeurt, het is de makkelijkste reactie op iets wat ons prettige leven verstoort. Paul Verrept legt in zijn summiere stijl bloot wat er al jaren aan de hand is met vluchtelingen die in gammele bootjes de zee oversteken. In dat opzicht deed het boek me denken aan De clandestienen van Youssouf Amine Elalamy. Daar zijn het de familieleden en vrienden die achterblijven op het strand wanneer hun geliefden de zee op gaan, op weg naar een beter bestaan. In Brandingen komen deze geliefden aan de overkant aan, de meesten niet meer in leven.

De man en de vrouw kunnen samen niet verder, het voorval is tussen hen in komen te staan. De vrouw zoekt haar heil elders, in een hotelkamer in het dorp in de buurt. Maar het lukt haar niet hem los te laten. Ze droomt van hem, belt hem om te zeggen dat hij het huis moet verlaten, maar hij neemt niet op. Ze blijft aan hem denken.

Het tweede deel zien we door de ogen van de man. Ook hij voelt dat het niet meer gaat. Uiteindelijk vertrekt hij zodat de vrouw terug kan keren naar het huis, maar wanneer hij in ook in het naburige dorp een hotel betrekt, blijft de vrouw door zijn hoofd spoken.

Zo kort geleden woonde ik nog bij iemand. Waar zou ze nu zijn? Ik schud de vragen van me af, sla ze weg als een zoemende mug boven een bed.
Kijkt ze nu uit het raam?
Loopt ze nu over het strand?

De zee en het strand blijven een constante factor. De zee neemt en geeft, brengt rust en verontrust. De man en de vrouw zijn door hun naamloosheid juist goed voorstelbaar, ze verbeelden iets universeels. Wat doet de vondst van lichamen op het strand met ons? Wekt het een schuldgevoel op, een gevoel van machteloosheid? De schrijver laat zien hoe grote gebeurtenissen onze rotsvaste relaties aan het wankelen brengen. Wat we diep van binnen voelen, komt dan pas boven.

Sommige alinea’s zijn een prachtig aforisme op zich: ‘Tussen eb en vloed is er een moment, het duurt maar zeer kort, een fractie van een seconde waarin de zee stilstaat.’ En in zo’n moment kan er zomaar iets cruciaals gebeuren.

Een knap verhaal waarin actualiteit vermengd wordt met het tijdloze van relaties tussen mensen. En als een rustige golfslag blijft het nog lang op de achtergrond aanwezig.

Arjen van Meijgaard

Paul Verrept – Brandingen. Koppernik, Amsterdam. 84 blz. € 16,50.