Het Harlem van vooruitgangsdenkers en sjacheraars

Het is met een soort van jubelend plezier waarmee Colson Whitehead zijn achtste roman, Harlem Shuffle, heeft geschreven. Met de thematische allegorie De ondergrondse spoorweg brak hij in 2016 internationaal door, een reputatie die hij bevestigde met de schrijnende semi-non-fictieroman De jongens van Nickel. Beduidend lichtvoetiger nu – maar nog steeds doordesemend met het raciale thema – is Harlem Shuffle. De roman speelt zich af in het zwarte Harlem van eind-jaren-50 tot begin-jaren-60. Een New York-roman dus. En opgebouwd als een drieluik, met in de hoofdrol meubelverkoper Ray Carney.

Het eerste deel speelt zich af in 1959 waarin we kennismaken met Carney. Hij heeft zich min of meer opgewerkt tot een respectabele middenstander, trotse eigenaar van een winkel in woninginrichting aan 125th Street, een belangrijke levensader in Harlem. Carney, gezinshoofd: vrouw, dochter en een zoon op komst, droomt van een upgrade naar het meer gegoede deel van Harlem, maar de Carneys moeten het nog doen met een huurkazerne langs de bovengrondse metro. Probleem is dat het nog niet zo opschiet met de verkoop van de fauteuils van Argent en de radiomeubelen van Magnavox – en dat Carney niet geheel kan loskomen van zijn achtergrond van sjacheraars, boeven en inbrekers. Zijn vader was er een van, en zijn neef Freddie is het ook. Hij sleept Carney mee op een brutale overval op het luxe Hotel Theresa, waar de juwelen uit de kluis worden geroofd. Niet alleen krijgt de lezer het verhaal te lezen van de kraak, de daaropvolgende scenes die uiteindelijk uitlopen in het dumpen van een lijk in het Mount Morris Park – door Carney zelf nota bene –, maar ook fraaie sfeertekeningen van het uitgaansleven in Harlem rond het fameuze Apollo-theater en Hotel Theresa, alwaar de opkomende zwarte artiesten en acteurs hun intrek nemen.

Twee jaar later – deel twee – gaat het Carney steeds meer voor de wind, maar als hij denkt lid te kunnen worden van een zwarte zakenclub wordt hij belazerd door zijn veronderstelde promotor. Carney bedenkt dan een ingenieus en kolderiek plan waarin een prostituee en een ingehuurde fotograaf figureren.

In gedachten ging Carney nog eens na wat er zoal was gebeurd tussen de ontvangst op de Dumas Club begin deze zomer en deze avond van wellustige wraak. De kruimeldieven, beschonken inbrekers en gestoorde criminelen met wie hij zaken had gedaan sinds hij was begonnen met de verkoop van een enkele telvisie en tweedehands lampen, hadden hem niet voorbereid op het rapaille waarmee hij deze avond samenwerkte.

En ook dat allemaal komt Carney te boven, zodat we in 1964 aanbelanden en hij die gewenste woonplek voor hem en zijn gezinnetje heeft gerealiseerd en op weg is naar een felbegeerd dealerschap. De burleske, semi-criminele gebeurtenissen van jaren eerder komen hier tezamen, maar wel tegen de achtergrond van de introductie van harddrugs en ook de hevige rassenrellen. Whitehead laat enerzijds een belangrijke ontwikkeling zien in de burgerrechten van de zwarte Amerikaanse bevolking, maar relativeert dit anderzijds ook weer: niet voor iedere zwarte is het medium van protest weggelegd. Betogingen zijn verdraaid lastig als je niet politiek betrokken bent en gewoon ergens een broodje wilt bestellen. Dit relativerende maakt de weg vrij om Harlem Shuffle als een geestige, soort van schelmenroman te beoordelen, maar de bikkelharde realiteit van het invechten in de samenleving is nooit ver weg. Dit steevast latent aanwezige engagement, maakt te midden van de kolderieke, met vertelplezier neergepende gebeurtenissen en voorvallen van Harlem Shuffle een uiterst genietbare, ja voortreffelijke roman.

Wiebren Rijkeboer

Colson Whitehead – Harlem Shuffle. Vertaald door Harm Damsma. Atlas Contact, Amsterdam. 396 blz. € 22,99.