Vertekende werkelijkheid

F.B. Hotz debuteerde in 1976 op rijpere leeftijd — de schrijver was toen 54 — met de verhalenbundel Dood weermiddel, die door de naar nieuwe namen smachtende kritiek met groot enthousiasme werd begroet. Met de bundels Ernstvuurwerk, bekroond met de Bordewijkprijs 1978, Proefspel en Duistere jaren wist Hotz het hoge niveau van zijn eersteling te bewaren, en hij wordt sindsdien dan ook beschouwd als een van de knapste korteverhalenschrijvers uit de na-oorlogse Nederlandse literatuur.

Maar dat hij méér wilde zijn dan auteur van korte verhalen, kwam in meerdere vande overigens schaarse interviews met hem tot uitdrukking. Zou hij ooit een roman willen schrijven? ‘Willen? Ja! Natuurlijk! Maar of ik het kan, blijft de vraag. Werk van langere adem ligt me geloof ik niet,’ zei Hotz in 1979.

Het is kenmerkend dat hij pas vorig jaar een zelfstandige novelle publiceerde, De voetnoot, en dat hij eerst nu [1991] met zijn eerste roman komt. De vertekening is een niet al te omvangrijke roman: 135 bladzijden. De titel wordt op bladzijde 7 verklaard: de verteller bezoekt, na een toevallige ontmoeting in de Leidse binnenstad, een kennis van vroeger en maakt thuis wat aantekeningen van diens verhaal.

Ik bespeur daar nu hiaten in die ik zal moeten aanvullen met wat in me opkomt. […] Soms kreeg ik dingen te horen die, hoe waar gebeurd ook, niet aan de eis van waarschijnlijkheid voldeden. De werkelijkheid is te krankzinnig voor papier. Men moet het leven tot kalmte manen als men gaat schrijven.

De schrijver móet, met andere woorden, de werkelijkheid vertekenen. Dat doet overigens niet alleen de ik-figuur in deze raamvertelling, maar ook de schilder Lucas, die optreedt als hoofdpersoon. Hij is de ’ik’ die het verhaal van zijn huwelijk met Vera vertelt en het is logisch dat hij dat verhaal naar zijn hand zal zetten. Misschien niet eens met opzet: hoe kun je een geschiedenis, waarin je zelf een rol speelt, objectief vertellen, onpartijdig recht doend aan alle medespelers? Hoe kun je zelfs maar pogen de waarheid weer te geven zonder deze geweld aan te doen? Sluipt de vertekening er niet vanzelf in?

Lucas de schilder — met een onbeduidend baantje onderhoudt hij zijn gezin — is getrouwd met de dochter van een Wassenaars echtpaar waarvan de man, een Tsjech, is verdwenen. Vera heeft haar temperament van hem. Een gelukkig huwelijk is het niet: de economische basis is te smal; de vrouw die als kind in weelde opgroeide moet een paar flinke stappen terug doen. Maar ook hij, Lucas, sluit compromissen. Het liefst zou hij in alle rust schilderen, maar het komt er nog nauwelijks van. De ik herinnert zich op bladzijde 91, de enige keer dat hij het verhaal onderbreekt:

Jaren geleden was ik eens in hun huis geweest, in die ordentelijke straat met de kleine voortuintjes. Ik had toen gedacht: moet hier een schilder wonen?

Vera is nogal vaak uithuizig; Lucas verdenkt haar ervan een verhouding te hebben met De V., een vroegere vriend van hem, ‘die hij voor zichzelf de Vijand was gaan noemen.’ Van deze De V. wordt een ongunstig (want vertekend?) portret geschetst: een gladjanus met onduidelijke middelen van bestaan. Lucas post voor zijn huis, bespioneerd zijn vrouw en haalt zich van alles in het hoofd. Martelend zijn de uren die hij thuis op haar zit te wachten en al aan het begin van de straat haar voetstappen meent te herkennen.

Maar is het allemaal wel waar? Bedriegt zijn vrouw hem werkelijk? De hele roman door horen we alleen de kant van Lucas, en inderdaad, aan het slot lijkt het erop dat hij aldoor gelijk had. Zij heeft een zelfmoordpoging gedaan en na haar herstel maken Lucas en zij een treinreis naar Praag, maar al in Arnhem maken ze rechtsomkeert. Terug in Leiden gaat Vera voorgoed bij Lucas weg. Ze gaat naar De V.

Uiteindelijk loopt alles nog goed af, want Lucas kan de schilder worden die hij altijd had willen zijn, het dochtertje uit zijn huwelijk met Vera groeit op bij haar grootmoeder in Wassenaar en De V. werd ook door Vera in de steek gelaten toen ze met een Tsjech trouwde en in Pilsen ging wonen.

In De vertekening komt nóg een geschiedenis voor, namelijk die van de Eerste Wereldoorlog. We herkennen hier een bekend Hotzthema. Lucas interesseert zich hevig voor de patstelling in de modderpoelen van Vlaanderen. Het lezen in de memoires van Robert Graves en Siegfried Sassoon geeft hem de kracht om zijn eigen lot te ondergaan. ‘Wat heb ik eigenlijk te klagen? Mijn ellende verbleekt bij die van de oorlog.’ Onwillekeurig duikt uit het verhaal van Lucas de vergelijking op tussen de loopgravenoorlog van ’14-’18 en de situatie waarin zijn huwelijk verkeert.

Een kleine roman of een uit zijn krachten gegroeid kort verhaal? F.B. Hotz is zichzelf in De vertekening in elk geval trouw gebleven. Ondanks de ogenschijnlijke eenvoud is het verhaal rijk aan details die het zijn authenticiteit verschaffen, die het wáár maken. Maar de schilder die het manuscript heeft gelezen zegt: ‘Nou ja, zó was het niet.’ De liefhebbers van F.B. Hotz zullen smullen.

Frank van Dijl

F.B. Hotz – De vertekening. Roman. De Arbeiderspers.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 14 maart 1991.

F.B. Hotz (1922-2000).