Hoe oorlogen het Duits verwondden

Dat Duitsers van reizen houden, zal elke hotel- of campinggast meteen beamen. Het tweede boek dat Lo van Driel schreef over de Duitse geschiedenis gaat echter niet over de doorsnee Duitser, maar beschrijft de gangen van enkele van de talrijke schrijvers, componisten en kunstenaars die dit grote en invloedrijke Europese land voortbracht en van de buitenlandse beroemdheden die er verbleven. Duitse passanten gaat evenmin, zoals Van Driels eerste boek over dit land, Duitse passages, over de geschiedenis in een breder verband, maar heel specifiek over Wanderlust en Fernweh.

Een marginaal verschil tussen twee boektitels mag dan een vondst lijken of een bepaalde coherentie suggereren, je kunt je afvragen of je er goed aan doet. Na het intikken van ‘Duitse passa’ op internet kom je al snel bij Van Driels eerste boek uit. En een vergissing is in onze vluchtige wereld snel gemaakt. Dat zou jammer zijn, want de insteek van Duitse passanten is dus echt anders. Lo van Driel, die onder meer columns schreef voor de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC) en publiceerde over taalkunde en geschiedenis, putte ook voor deze nieuwe uitgave uit zijn niet geringe kennis en documentatie over ons buurland.

In 35 hoofdstukken komt een groot aantal culturele grootheden aan de orde, die van of naar Duitsland reisden, er voor langere of kortere tijd verbleven of juist als Duitser elders werkten en naam maakten. Sommige stukken stonden al in de genoemde krant of in het onvolprezen tijdschrift De Parelduiker, maar werden voor deze bundeling herschreven, uitgebreid of juist ingekort, schrijft Van Driel in het nawoord. Hier en daar is dat ook wel te merken, want hij grossiert dan in propvolle, niet zelden korte zinnetjes, vermoedelijk om maar zo veel mogelijk materiaal te kunnen opnemen. Het doet de leesbaarheid niet meteen te kort, al word je er wel eens wat kortademig van.

Naast de vele (semi-)biografische stukken over onder anderen Goethe, William Turner, Richard Wagner, Theodor Fontane, Dostojevski, Edvard Munch en Thomas Mann, begeeft Van Driel zich ook geregeld op aanpalend terrein. In zijn interessante beschouwing over de perceptie van het Duits onder invloed van vooral de Tweede Wereldoorlog, klinkt door hoe beschadigd ook een taal uit een oorlog kan komen.

Mark Twain vond het Duits al verschrikkelijk nog voor er sprake was van de twee wereldoorlogen. Hij wilde, zo schrijft Van Driel, ‘dat we op grond van de grammatica het Duits tot dode taal zouden verklaren, omdat ‘alleen doden genoeg tijd hebben om Duits te leren’ ’. Hij ergerde zich aan de verbuiging van lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden, de voorzetsels met de vereiste naamvallen en de drie woordgeslachten met alle ongerijmdheden. Ook in Nederland weer heel actueel zijn diens opmerkingen over het lidwoord dat bij ‘meisje’ hoort:

Hoe kan nu het woord meisje onzijdig zijn? Waarom is het nodig naar meisje te verwijzen met het neutrale dat?

Dat het Duits opgescheept werd met de hypotheek van de geschiedenis, zoals Van Driel dat noemt, weerspiegelde zich in weerzin elders. De taal was al sinds de Frans-Duitse oorlog gemilitariseerd geraakt met woorden als Kampf, Einsatz, Front en allerlei Schlachten. Zelfs als je Führer werd van een onschuldig jongerenclubje, klonk dat onaangenaam. In 1931 kon Thomas Mann bij zijn zestigste verjaardag nog trots zijn op het predikaat Führer seines Volkes, schreef zijn biograaf Manfred Flügge, de term was nog niet kompromittiert, maar dat veranderde snel.

George Steiner had het, zo schrijft Van Driel, over ‘de táál die in Duitsland is gestorven’, en daarmee niet langer de taal is van Goethe, Heine en Nietzsche, zelfs niet meer van Thomas Mann. Steiner ging daarbij nog verder:

[…] de Duitse taal was niet onschuldig aan de verschrikkingen van het Nazisme […] Het Nazisme vond in de taal precies wat het nodig had om uitdrukking te geven aan zijn barbaarsheid.

In datzelfde hoofdstuk gaat Van Driel nog even in op de lang verborgen gehouden nazi-sympathieën van Bertus Swaansdijk ofwel Lucebert. Toen Bertus Aafjes in een recensie van Luceberts werk in 1953 ooit opmerkte dat in diens poëzie ‘de S.S. de poëzie is binnen gemarcheerd’, met ‘een totalitair stelsel van rauwe gevoelens en instincten, met de laarzen aan van een verschrikkelijke uniformiteit’, die zich uit ‘als het dwangmatig Sieg Heil van woorden als: oe, a, oer, ei, urinoir’ reageerde de besproken dichter als gestoken. Niemand had toen nog weet van zijn vrijwillige indiensttreding in nazi-Duitsland en alles wat daar bij hoorde.

Duitse passanten is met de vele opgedoken en uitgediepte gebeurtenissen en anekdotes een ware Fundgrube voor mensen met culturele belangstelling voor Duitsland, de onderlinge contacten en relaties binnen het toenmalige kunstenaarswereldje, soms geheel vergeten of verheimelijkte onbezonnen uitlatingen en de invloed die de kunstenaars en schrijvers op latere generaties hebben gehad. Waar lees je anders dat Thomas Mann ooit het Duitse militarisme bejubelde in de strijd van de Kultur versus de democratie, aangezien in zijn ogen de burgerlijke democratie een doodlopende weg was die tot anarchie zou leiden?

André Keikes

Lo van Driel – Duitse passanten. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 288 blz. € 24,99.