Julian Barnes’ pleidooi voor Justin uit Madame Bovary

In 1994 hield de Britse schrijver Julian Barnes in het Amsterdamse  Hilton voor het OKW-boekendiner een lezing gewijd aan Justin, de leerling van de dorpsapotheker uit Madame Bovary van Flaubert.[1] De NRC publiceerde een iets bekorte (vertaalde) versie, onder de titel ‘Hoe komt Emma aan haar arsenicum? Het belang van bijfiguren in Flauberts roman Madame Bovary.’[2] Volgens Barnes echoot in het verhaal van deze bijfiguur de hele tragedie mee. Maar verdonkeremaant Barnes niet een deel van de rol van Justin?

Het jonge hulpje Justin uit Flauberts Madame Bovary heeft op het eerste gezicht geen grotere rol in de roman dan onbeweeglijk en stom van adoratie bij de deurpost staan als hij Emma Bovary zag. Maar Julian Barnes beschouwt Madame Bovary (1856-‘57) juist als een moderne roman vanwege de gedetailleerde uitwerking van deze bijfiguur. In vergelijking hiermee lijkt Middlemarch (1870-’71) van George Elliot van een oudere generatie door de alwetende auctoriale verteller, die de lezer bij de hand neemt en diens blik stuurt. Flaubert laat de lezer alles zelf uitzoeken in zijn geconstrueerde universum; geen commentaar en geen mening van de verteller: de auteur wil afwezig zijn in zijn literaire werk. Ook zou er een waterscheiding zijn tussen de gewone, decoratieve bijfiguren zoals Dickens die rondstrooide, grillig als het leven zelf, en de zorgvuldig gestructureerde bijfiguren die betekenis dragen zoals Justin.  Barnes voert ons langs ongeveer tien optredens van Justin in de roman, en dat levert een prachtig verhaal op. Het uiteindelijke belang van Justin zou zijn, dat hij de intrige draagt, omdat hij Madame Bovary de arsenicum verschaft voor haar zelfmoord. Hij noemt het verhaal van Justin meedogenloos:

(…) hij is in Emma’s ban, zij merkt hem nooit op, en het enige nut dat hij in haar ogen heeft is dat hij het haar mogelijk maakt zich van het leven te beroven. Stel je eens voor dat je dat op je emotionele staat van dienst hebt. (Barnes, 248)

De bespreking van Barnes trof mij, ook al omdat vanaf mijn eerste lezing van de roman de mortuaire scène, waarin Justin als enige de gestorven Emma gezelschap houdt in haar eerste nacht op het kerkhof, mij sterk was bijgebleven. Merkwaardig genoeg ontbreekt die scène in zijn lezing, evenals een tiental andere passages met Justin; in de latere versie ervan in zijn  bundel uit 2002 voegde hij de mortuaire scène alleen toe in een opsomming, zonder  er een woord aan te besteden.[3] In zijn bespreking toont Barnes als een maestro in een paar grote streken feilloos de essentie van de rol van Justin, maar bij een roman die bekend staat om zijn verborgen patronen en details, blijft de vraag, waarom Barnes aan een ander tiental belangrijke details in de rol van Justin nauwelijks aandacht besteedt. Daarom bekijk ik alle voorbeelden van Barnes samen met de overige optredens van Justin om te zien of ze overbodig zijn; voor de scènes uit de roman maak ik, net als in de NRC-weergave, gebruik van de Bovary-vertaling van Hans van Pinxteren, en voor de opmerkingen van Barnes, van de laatste vertaalde versie.[4]

Voordat ik Barnes’ betoog op de voet volg eerst een positiebepaling van Justin in tijd en ruimte binnen de roman, voor wie nooit op diens rol gelet heeft. Justin komt pas voor in het tweede deel van de roman Madame Bovary, nadat Charles net bedacht heeft naar Yonville te verhuizen. Het ligt in ‘een streek zonder eigen aard, waar de taal verbasterd is en het land  karakterloos. Hier wordt de slechtste kaas gemaakt uit het hele arrondissement (…).’ (Madame Bovary, 79-80) Het dorpje zelf ziet men ‘langs de oever liggen, languit als een koeherder die ingedut is aan de waterkant’. Duidelijk niet een streek voor een meeslepend liefdesverhaal. In het dorp slooft apotheker Homais zich uit om Charles Bovary aan zich te verplichten en zo komt zijn hulpje Justin in beeld:

Als kinderoppas functioneerde behalve het dienstmeisje ook Justin, de apothekersleerling en achterneef van Homais, die ze uit liefdadigheid hadden opgenomen en die tegelijkertijd huisbediende was. (Madame Bovary, 96)

Voorafgaand aan de besproken tien scènes van Julian Barnes zijn er vier extra optredens van Justin, waaraan ik wel belang hecht, terwijl Barnes alleen de eerste terloops noemt. Zo haalt Justin iedere avond om acht uur Homais op van de eettafel van de Bovary’s om de apotheek te sluiten. Dit is meteen de eerste keer dat Justins gedrag verkeerd geïnterpreteerd wordt, als Homais uitspreekt , dat Justins belangstelling voor het doktershuis wijst op diens verliefdheid op het dienstmeisje. (Madame Bovary, 108) De lezer is dan nog onbekend met Justins adoratie voor Emma.

Ten tweede het optreden van Justin op de wekelijkse zondagavondvisite bij het apothekerspaar, waar meestal alleen de klerk Léon en het dokterspaar Bovary op bezoek komen. Als Justin dan binnengeroepen wordt om de kinderen op te halen,  wekt hij sterk  de indruk op Homais de gesprekken af te luisteren. Het is diens tweede verkeerde interpretatie, al is de inschatting juist, omdat Justin hoogstwaarschijnlijk alleen geïnteresseerd is in de gesprekken van Emma en Léon. (108)

Na een paar korte vermeldingen zonder belang is er ten derde nog Justins optreden als figurant in de zondagswandeling van ongeveer datzelfde gezelschap, wanneer hij de paraplu’s draagt, naast zijn taak om op de kinderen te passen. Bij die gelegenheid verliest Justin een kind uit het oog dat in de kalk trapt, juist op het moment, dat Emma zich verliest in de aanblik van de klerk Léon.

Terwijl ze hem [Charles] gadesloeg en in haar ergernis iets als een pervers genot smaakte, deed Leon een stap naar voren. Zo, bleek van de kou, leek zijn gezicht van een nog teerder verlangen te spreken; […] en zijn grote blauwe ogen, die hij opsloeg naar de wolken, schenen Emma stralend en klaar als bergmeren die de hemel spiegelen. ‘Stuk ongeluk!’ riep de apotheker plotseling. En hij holde naar zijn zoontje toe, dat juist in een hoop kalk was gestapt om zijn schoenen wit te maken.  (Madame Bovary, 112)

Flaubert laat het aan de lezer over om te begrijpen, dat Emma in de aanblik van Léon opging, zoals Justin zich verloor in de aanblik van Emma.

Het vierde fragment is even verborgen als het vorige, wanneer Léon in de veronderstelling dat zijn liefde voor Emma vruchteloos is, afscheid van allen neemt om in Parijs te gaan studeren. Voordat hij afscheid van de innerlijk ontredderde Emma neemt, zegt hij de mensen van de apotheek vaarwel, waarover Flaubert meldt: toen ‘huilde mevrouw Homais, snikte Justin, en slikte Homais, als een man uit één stuk, zijn ontroering weg.’ Waarom snikt Justin eigenlijk? Het kan niet om Léon zijn, met wie hij helemaal niet persoonlijk omgaat, dus moet het wel om de doktersvrouw Emma zijn, bij wie hij dankzij het afluisteren van de gesprekken de omvang van haar verdriet kan inschatten. (Madame Bovary, 128)

Vanaf dit moment komen de scènes die centraal staan in Julian Barnes’ analyses. Het begint bij de aderlating van een knecht van Rodolphe, de aanstaande minnaar van Emma, die ze bij die gelegenheid voor het eerst ontmoet. Justin belandt in de rol van hulp bij de aderlating, waarbij zowel de patient als Justin flauwvallen. Hieronder eerst de tekst van  de roman, daarna de analyse van Barnes.

Madame Bovary begon zijn [Justins] das los te maken. Er zat een knoop in de veter van zijn hemd; een poosje bewoog zij lichtjes haar vingers in de hals van de jongen; daarna goot zij azijn op haar batisten zakdoek, bette zachtjes zijn slapen en blies er voorzichtig overheen. (Madame Bovary, 138)

‘Alles uiteraard heel gewoon en huiselijk; toch ligt Justin (al heeft hij er geen weet van) nagenoeg in Emma’s armen en begint ze hem uit te kleden. Het lijkt een volstrekt bijkomstig moment:  de scène dient in hoofdzaak om Emma en Rodolphe samen te brengen, te laten zien dat Emma  competent is en seksueel aantrekkelijk voor Rodolphe, en Charles  een onhandige sukkel, die het verdient de horens opgezet te krijgen. Toch is Justin erbij op dit cruciale moment, en het is Justin die de sub-erotische aandacht krijgt. (…) Vanaf dit moment is Justins lot nauw verbonden met dat van Emma. (Barnes, 244 )

Hier is duidelijk niet alleen een literatuurbeschouwer aan het woord, maar ook een schrijver die de voorstelling op een hoger symbolisch plan tilt. Vervolgens wijst Barnes op het moment dat Justin er getuige van is, dat Emma uit rijden gaat met Rodolphe, op de dag dat zij minnaars worden. En Barnes signaleert de bijna terloopse wijze waarop Justin postillon d’amour blijkt van brieven tussen Emma en Rodolphe, waaraan te zien is dat Flaubert zich niet bedient van de ingewikkelde plotbeschrijving van de traditionele roman:

Dit wordt niet met veel omhaal van woorden geregeld, er is niets in de trant van ‘Justin, hier heb je een paar sou als je dit briefje wegbrengt en ik kan er vast van opaan dat je je mond houdt’; het is gewoon een uitgemaakte zaak dat hij nu haar dienaar is, op wiens stilzwijgen kan worden gerekend. In zekere zin is er natuurlijk niets gebeurd: een jongen neemt wat extra klusjes op zich (…).  (Barnes, 245)

Als tweede grote passage behandelt Barnes de scène in de keuken, waar Justin grote belangstelling blijkt te hebben voor Emma’s ondergoed, en met zijn vingers over haar crinoline strijkt, haakjes betast, en laarsjes oppakt om dienstmeisje Félicité te helpen met poetsen. (Madame Bovary, 196) Barnes ziet er de omkering in van de scène met de flauwgevallen jongen, nu Justin op zijn beurt kennis maakt met Emma’s intieme kledij.

Hij verleent hulp bij haar overspel; hij helpt bovendien haar het te verdoezelen door het slijk van haar laarsjes te vegen. Dat is een moment van uitgesproken medeplichtigheid: ten eerste vernietigt hij de sporen van Emma’s matineuze voettochten naar het huis van Rodolphe door wat Flaubert onomwonden  ‘het slijk van het rendez-vous’ noemt te verwijderen; ten tweede houdt hij zijn handen vermoedelijk – al krijgen we geen beschrijving van zijn schoenpoetstechniek- daar waar Emma haar voeten had gehouden. Niets bijzonders natuurlijk; maar zowel in Flaubert als in deze roman schuilt een sterk, en volgens sommigen wellicht  fetisjistisch element van podofilie, en hier is het Justin vergund daar even in te delen. (Barnes, 246)

Na deze invoelende interpretatie is de passage nooit meer anders te lezen.

Omdat Barnes geen aandacht aan de inbedding van de plot geeft, ontbreekt het gegeven, dat Félicité vlak voor de schoenpoets-scène de zes jaar jongere Justin probeert te lozen, omdat ze verliefd is op een andere knecht, die van de notaris. Het begint de lezer te dagen, dat er helemaal niets speelt tussen Justin en Félicité, en dat het hem mogelijk om Emma gaat.

Barnes’ derde grote passage gaat over het geregelde ziekenbezoek van de kinderen Homais aan Emma na haar geestelijke instorting door de breuk met Rodolphe; Justin houdt toezicht, roerloos en zonder te spreken bij de deur staand.

Madame Bovary sloeg geen acht op hem, vaak zelfs begon zij haar toilet te maken. Zij nam de kam uit haar kapsel en schudde bruusk met haar hoofd; toen hij voor het eerst deze haardos voluit zag neervallen in zwarte krullen tot haar knieën was het de arme jongen of hij plotseling werd ingewijd in een mysterie waarvan de pracht hem schrik aanjoeg. (Madame Bovary, 223)

Barnes geeft er het volgende commentaar bij:

Met zijn standvastige aanwezigheid doet Justin vermoeden dat hij haar, in tegenstelling tot Rodolphe, niet in de steek zal laten; bovendien valt hem die meest intieme aanblik te beurt die een man is gegeven: van een vrouw die haar kapsel losmaakt – een schouwspel dat normaal zou zijn voorbehouden aan een echtgenoot of minnaar. Opnieuw is er eigenlijk niets gebeurd; Emma let niet eens op Justin. Maar aan de andere kant is zijn plaatsvervangerschap als minnaar nagenoeg verwezenlijkt (…). (Barnes, 246-247)

Hoe overtuigend ook, toch begrijp ik niet, dat Barnes negeert wat Flaubert onmiddellijk daarop zegt over de liefde van Justin:

Emma merkte zijn stille verering kennelijk niet op, noch zijn verlegenheid. Zij had er geen vermoeden van dat de liefde die uit haar leven was verdwenen, dáár, vlak bij haar, klopte onder dat groflinnen hemd, in dat jonge hart dat open stond voor haar betoverende schoonheid. (Madame Bovary, 223)

Kwam deze zin Barnes niet te pas, omdat hij het vertellerscommentaar te oordelend, te auctoriaal vond, waardoor het afbreuk doet aan een moderne verteltrant?

Ook negeert Barnes de scène waarin Madame Bovary getuige is van een scheldpartij op Justin in de apotheek, waarin de arsenicum geïntroduceerd wordt.  Justin had om een ketel te halen de sleutel van de gifkamer (capharnaüm) gepakt, waardoor Homais in razernij op de gevaren wijst van de blauwe glazen fles met wit poeder erin, arsenicum, die naast de ketel staat. (Madame Bovary, 258) Als Justin een aframmeling krijgt, valt uit z’n zakken het boekje ‘Echtelijke … liefde’. Barnes noemt het boekje, maar negeert het gif: deed de voorbereiding van de arsenicum-plot te veel aan omslachtige verwikkelingen in de traditionele roman denken?

De allerbelangrijkste scène die Barnes negeert is die waarin blijkt, dat Justin inmiddels aanzienlijk meer aan terrein gewonnen heeft in het buurhuis van de dorpsdokter. Thuiskomend uit Rouen (en van Léon, die inmiddels haar minnaar is), overvalt Emma vaak zo grote droefheid, dat zij zich vroeg naar haar kamer begeeft, waar in de buurt zij, zo staat er terloops, Justin aantreft!

Het gebeurde wel dat zij al vlak na haar thuiskomst naar haar kamer ging; en Justin, die daar rondhing, bediende haar op zijn tenen, vaardiger dan de beste kamenier. Hij zette de lucifers klaar, de kandelaar, legde een boek gereed, haar nachtjapon, en sloeg de lakens open.
‘Kom,’ zei ze, ‘zo is het goed. Ga nu maar weg.’
Want hij bleef maar staan met slaphangende armen, zijn ogen wijd opengesperd, als gesponnen in de ontelbare draden van een plotselinge droom.  (Madame Bovary, 277)

In vergelijking met de ziekenbezoekscène, heeft Justin grote voortgang geboekt, nu hij in haar slaapkamer kennelijk zeer goed de weg weet. ‘Vaardiger dan de beste kamenier’ maakt hij stilletjes de kamer alvast behaaglijk, plaatst lucifers bij kandelaar, weet de juiste nachtjapon te kiezen, kent het boek waarmee ze bezig is, en slaat het beddengoed  zo open dat het een beetje vergoedt dat haar minnaar er niet is. Veel heeft hij dus van haar geleerd, of afgekeken en niet in een paar dagen, dat is duidelijk. En Emma heeft toegestaan, dat het hulpje van de buurman haar zo vrijwillig diende, zodat je vanaf dit moment niet meer letterlijk kunt zeggen, dat ‘Emma Justin niet eens ziet staan’. Waarschijnlijk begrijpt ze hem ook, inmiddels, want hij is tenslotte niet de eerste die verliefd op haar is. Justin weet eigenlijk meer van Emma’s wensen en daden dan de hele Léon, want een pagina verder, in een ander verband, horen we ineens dat Justin ook met haar sprak en plannen maakte:

En toch verzweeg Emma [tegen Léon] nog veel van haar bevliegingen, zoals haar verlangen naar een blauw koetsje met een Engels paard dat, gemengd door een groom met hoge laarzen, haar naar Rouen moest rijden. Justin, die haar gesmeekt had hem als kamerdienaar te nemen, had haar op dat idee gebracht; (Madame Bovary, 278)

Die rol van stalknecht met hoge laarzen zal wel voor Justin zijn. Meteen blijkt dat de hele affaire met Léon voor hem gesneden koek is, en dat hij minder timide is dan daarvoor, omdat hij durft te smeken om een echte aanstelling als kamenier. Wanneer had hij gelegenheid af en toe vertrouwelijk met haar te praten? Dat moet wel ’s avonds zijn, als Justin bij haar kamer ‘rondhing’, waar hij ook duidelijk zijn ergste schroom had afgelegd in zijn fantasie over een koetsje. Justin mocht dan niet Emma’s echte kamerdienaar worden, hij was wel haar dienaar in alles, uit zichzelf, en zij wist het, en zij vond het goed. Ze liet het zich aanleunen, zonder er gedachten aan te wijden. Justin is duidelijk ook helemaal niet jaloers op Rodolphe of Léon, nee, hij heeft van haar overspeligheid alles te verwachten en is ongetwijfeld trots alle geheimen te kennen die Emma tegenover de hele gemeenschap van het dorp Yonville, Charles incluis, heeft en achteloos met hem deelt.

Waarom beschrijft en analyseert Julian Barnes de kamenierscène in de slaapkamer niet? Hij vermeldt alleen kortweg, dat Justin aan Emma gevraagd heeft hem in dienst te nemen, en signaleert, dat de lezer hierbij weer niets te horen krijgt over Justins innerlijke leven, maar alleen ziet: ‘toewijding en een krachtige seksuele betovering die Justin voorbereidt op zijn laatste fatale rol in de intrige’.

Vlak voor die fatale arsenicumscène is er nog een klein optreden van Justin dat Barnes negeert, wat zich de volgende ochtend afspeelt na de beslaglegging van de inboedel van het doktershuis. Emma wordt wakker van stemmen op het plein en ziet Justin:

Bij de markthal verdrongen mensen zich bij een groot aanplakbiljet aan een van de zuilen en zij zag Justin op een paaltje klimmen en het er af scheuren. Maar op hetzelfde moment greep de veldwachter hem in zijn kraag. (Madame Bovary, 309)

Emma registreert dit zonder enige emotie of reactie en raakt vervolgens meegesleept in de loop der gebeurtenissen; de lezer beseft, dat Justin op zijn manier daadwerkelijk bij de beslaglegging zijn nek voor haar uitsteekt, in tegenstelling tot haar beide minnaars.

Aan de vergiftigingsscène wijdt Barnes zijn vierde grote scène met hierin de rake waarneming, dat nu de gedachten van Justin bij uitzondering weergegeven worden. (Madame Bovary, 322)

(…) hoewel Emma radeloos, vernederd, te gronde gericht en verstoten is, vond hij haar uitzonderlijk mooi en indrukwekkend als een spookverschijning. Op dit climactische moment voert Flaubert ons – voor het eerst en het laatst – rechtstreeks in Justins hoofd binnen. Even zien en horen we wat hij ziet en hoort. En wat horen we? Emma die op fluistertoon spreekt, met een zachte, kwijnende stem. Dit is de enige keer in de roman dat Emma tot Justin spreekt. Dit geeft aan hoe wreed Justins verhaal is: hij is in Emma’s ban, zij merkt hem nooit op, en het enige nut dat hij in haar ogen heeft is dat hij het haar mogelijk maakt zich van het leven te beroven. Stel je eens voor dat je dat op je emotionele staat van dient hebt.  (Barnes, 247-248)

De vondst van Barnes is, dat Justin blijkt te focaliseren in zijn beschrijving van haar uiterlijk en haar stem, al is het niet de enige keer dat Emma tegen hem spreekt.

Vervolgens geeft Barnes aandacht aan de trap, die ze beklimmen, ook al een detail dat je gemakkelijk over het hoofd ziet:

En het tweede aspect van deze fatale scène is dat ze erbij naar boven moeten. Emma gaat voorop, Justin volgt, en ze lopen samen naar boven. Met andere woorden: de verleiding is voltooid – die parallelle, metaforische, langgerekte, onvoltrokken en dikwijls onmerkbare verleiding, die de fanatieke zorgvuldigheid onthult waarmee Flaubert zijn roman heeft gecomponeerd. (Barnes, 248)

In de trap naar het carpharnaüm ligt dus de verleidingssymboliek besloten. Nu is wel duidelijk waarom Barnes de slaapkamerscène met Justin en Emma geskipt heeft, die op z’n best een voorafschaduwing van de trapscene is, maar er eigenlijk afbreuk aan doet.

Met dit tafereel in de apotheek heeft volgens Barnes Justin zijn functie uitgeoefend (als degene die de arsenicum verschaft) en noemt hij nog zonder commentaar dat we Justin later snikkend op Emma’s graf zien liggen.[5]

Hij wijst nog op een mooie parallel als Justin op de drempel van de apotheek verschijnt om Emma’s rouwstoet na te zien. (Madame Bovary, 344)

hij ziet haar voor haar laatste reis vertrekken vanaf dezelfde plek waar hij haar zag weggaan om aan haar avontuur met Rodolphe te beginnen. (Barnes, 248)

Ook ziet hij ‘een geraffineerde’ herhaling van de aderlatingspassage, toen de schaal bloed in Justins handen begon te trillen, in de passage waarin Justin trillend een hele stapel borden vasthoudt, die hij ditmaal laat vallen op het moment, dat Homais zich hardop afvraagt waar zij die arsenicum toch vandaan zou hebben. (Barnes 248, Madame Bovary, 329)

Naar aanleiding van de terloopse vermelding In het slothoofdstuk, dat Justin het dorp ontvlucht is en in Rouen bij een drogist is gaan werken, wijst Barnes op het feit dat Justin ook niet in het dorp is opgegroeid, maar uit zogenaamde naastenliefde door Homais is opgenomen:

Hij komt, hij lijdt, hij vlucht: zijn verblijf in Yonville is gestold tot een gekooide en traumatiserende periode. (…) Voor alle inwoners van Yonville mag zijn verhaal dan nietig en onopvallend zijn, het is wèl een verhaal dat, als het ons opvalt, met evenveel zorgvuldigheid vorm blijkt te hebben gekregen als alle grotere verhalen in de roman. (…) Hij is een echo van haar; (…) (Barnes, 249-250)

Een prachtig slot van Barnes, helemaal mee eens, maar blijft nog de vraag waarom nu juist de mortuaire scène, waarin Justin de gestorven Emma gezelschap houdt in haar eerste nacht op het kerkhof aanvankelijk niet in het betoog is opgenomen, en later alleen opgesomd wordt maar niet besproken.

Bij het graf tussen de sparren zat een jongen op zijn knieën te huilen; en uitgeput van al het snikken hijgde hij in het duister, terneergedrukt door een mateloze weemoed, milder dan de maan en dieper dan de nacht. Plotseling knarste het hek. Het was Lestiboudois; hij kwam zijn spade halen, die hij daarstraks was vergeten. Hij zag nog net Justin over de muur glippen, en nu wist hij wie de boef was die steeds zijn aardappelen stal. (Madame Bovary, 347)

De verheven  mortuaire sfeer wordt in een klap naar de maan geholpen door het satirische optreden van doodgraver annex koster Lestiboudois, die de zoveelste misinterpretatie van Justins handelingen voor zijn rekening neemt. Dit optreden van de doodgraver hangt niet alleen met de satire op de burgerlijke maatschappij samen, maar ook met satire op de romantiek. Het contrast tussen het verhevene en het banale is een romantisch kenmerk, op dezelfde manier toegepast als in de sterfscene van Emma Bovary waarin de blinde bedelaar,  die haar altijd lastig viel in de postkoets, nu op straat een scabreus liedje zingt.

Tot zover de voorbeelden van Justins optreden. Inderdaad is dit kleine verhaal, ogenschijnlijk te verwaarlozen, met evenveel zorg gecomponeerd als belangrijker onderdelen van de roman, maar toch lijkt Julian Barnes Madame Bovary een beetje aan zijn theorie aan te passen. Vond hij het vertellerscommentaar, dat de liefde die uit Emma’s leven was verdwenen ‘vlak bij haar klopte onder dat groflinnen hemd’ van Justin te auctoriaal, en liet hij het daarom weg? Was de ingewikkelde voorbereiding van de arsenicumplot te veel via de traditionele romanprocedés geconstrueerd? Geldt dat zelfde voor de sturing van de lezersinformatie over Justins verliefdheid, die eerst op een vals spoor naar Félicité belandt en mondjesmaat bijgestuurd wordt? Zijn dit nog kleinigheden, dan klemt toch de vraag waarom de kamenierscène waarin Justin Emma letterlijk naar bed brengt niet bij de analyse betrokken is? Het is een scène, die het beeld verstoort, dat Emma totaal geen notitie van hem nam en dat zijn enig nut was dat hij haar door de arsenicum in staat stelt zelfmoord te plegen.

Barnes spreekt van totaal tien optredens van Justin in de roman, en daarnaast zijn er nog ongeveer tien soms grote, soms kleine passages, die ik hierboven besprak, wat op een totaal van ongeveer twintig optredens van Justin in Madame Bovary neerkomt. Daaruit wordt een Justin zichtbaar, die van het begin af aan verkeerd beoordeeld wordt: hij lijkt achter het dienstmeisje Félicité aan te zitten, hij wordt als een vervelende luistervink gezien, hij snikt maar wat bij het afscheid van Leon, al zijn punctuele activiteiten voor Emma in zijn baas’ tijd werden door Homais als luiheid, domheid etc. bestempeld. Zijn rol in de vergiftiging wordt niet begrepen, goddank, en tot slot wordt hij voor aardappeldief aangezien. De lezer realiseert zich met terugwerkende kracht pas hoe alle handelingen van Justin gemotiveerd waren ook voordat zijn liefde onthuld wordt (‘onder dat groflinnen hemd’).

Als we de Justin-passages toetsen aan de theorie van Mario Vargas Llosa in zijn boek over Madame Bovary, getiteld De eeuwige orgie, (waarin Justin overigens geen enkele rol speelt) dan wordt een duidelijk patroon zichtbaar. Volgens Vargas Llosa’s tijd-analyse is Madame Bovary in vier typen van tijd in te delen, namelijk in de circulaire tijd (van herhaalde handelingen), in de specifieke tijd, (die van eenmalige handelingen), in de imaginaire tijd (van de gedroomde gebeurtenissen), en in de onbeweeglijke tijd, (van een bewegingsloos ogenblik, dat een eeuwigheid duurt). Bij dit vierde type gaat het om belangrijke momenten, als de ‘verteller-filosoof’ het tafereel laat bevriezen.

Deel je de boven besproken scènes met Justin volgens dit tijdsysteem in, dan vallen daar vier passages in de circulaire tijd onder, van steeds maar optredende handelingen die de verteller als het ware samenvat tot een exemplarische scène. De schoenpoetsscène is er zo een, waarvan de schrijver zegt, dat Justin Félicité ‘vaak’ gezelschap hield; het gaat dus om een regelmatig terugkerende behulpzame handeling van Justin bij het ondergoed en de laarsjes van Madame Bovary in de keuken. De scène waarin hij briefjes naar Rodolpho moet brengen begint met de zin: ‘vaak schreef zij’ wat het circulaire aangeeft, evenals de scène waarin zij het haar losmaakt tijdens het ziekenbezoek van Justin en de kinderen, waarvan gezegd wordt dat Madame Bovary ‘zelfs vaak’ begon ‘haar toilet te maken’; alleen al de vermelding, dat hij de ‘eerste keer’ werd ‘ingewijd in een mysterie’ wijst erop, dat hij daar vaak bij was. In de latere, cruciale kamerdienaarpassage als Justin rondhangt bij haar slaapkamer blijkt ook de gewoontegetrouwheid, waarmee hij alles weet de vinden (de kaars, de nachtjapon, het boekje, waarin ze net bezig is) en de herhaling van het naar bed brengen.

Over Flauberts vertelwijze wordt altijd gezegd, dat de grote gebeurtenissen afgeraffeld worden, en dat de meeste aandacht gaat naar de dingen die zich tussen de grote gebeurtenissen afspelen. Daar vallen Justins dagelijks terugkerende handelingen onder.

Bekijk je de rol van Justin in de specifieke tijd, die van een eenmalige gebeurtenis, dan blijkt dat Justin in acht scènes een rol speelt, en dat zijn niet de minste: hij ziet Emma’s eerste verliefde blikken naar Léon, voordat die het zelf weet (schoen in de kalkpassage); hij snikt bij het (eerste) afscheid van Léon om Emma’s verdriet; hij is bij Emma’s eerste ontmoeting met Rodolphe (aderlaatpassage); hij is erbij als Emma Bovary voor het eerst over de pot met arsenicum hoort; hij probeert het net geplakte aanplakbiljet voor de boedelveiling te verwijderen; Emma neemt hem mee op de weg naar de gifkamer en hij is erbij als ze arsenicum inneemt; hij staat op de drempel van de apotheek als de begrafenisstoet van de kerk naar het kerkhof gaat; en hij waakt de eerste nacht bij haar op het kerkhof. Geen slechte staat van dienst voor de substituut minnaar.

Onder de derde tijdsindeling, de imaginaire tijd van de fantasie, valt Justins en Emma’s gemeenschappelijke toekomstverlangen ‘naar een blauw koetsje met een Engels paard dat gemend werd door een groom met hoge laarzen’. Voor de vierde tijd, de onbeweeglijke tijd, een bewegingsloos ogenblik dat een eeuwigheid duurt, komt de grafscène in aanmerking waar Justin op zijn knieën tussen de sparren zat te huilen:

uitgeput van al het snikken hijgde hij in het duister, terneergedrukt door een mateloze weemoed, milder dan de maan en dieper dan de nacht. (Madame Bovary, 247)

Daar horen we even de stem van de verteller-filosoof, die spreekt van ‘een mateloze weemoed, milder dan de maan en dieper dan de nacht’, want dat kan de kleine jongen nog niet weten, dat mateloze weemoed milder dan de maan kan zijn en dieper dan de nacht. De grafscène van Justin moet dus gerekend worden tot de belangrijke momenten, waaruit blijkt dat Flaubert, nadat hij de rol van Justin tot in detail heeft uitgewerkt, voor een groots slotakkoord zorgt, met aan het eind een satirische wending. Volgens deze tijdsindeling blijkt Justin de enige persoon in Madame Bovary die Emma op alle cruciale momenten zag en zijn vertrouwelijke contacten met haar kunnen verveelvoudigd worden.

In Justins verhaal echoot inderdaad de hele tragedie mee en van Barnes’ sterke voorbeelden van Justin als substituutminnaar wil ik geen jota afdoen, maar wel van diens uiteindelijke beeld van de apothekersleerling. Daarin wordt de ontwikkeling in Justins positie genegeerd, waardoor het beeld niet meer overeenkomt met de rol die Flaubert van hem opbouwde.

Natuurlijk is Justins lot meedogenloos en zijn weemoed ‘dieper dan de nacht’. Maar toch niet zo, dat hij werkelijk dacht, dat het in haar ogen zijn enige verdienste was geweest haar de arsenicum te verschaffen. Want er zijn verzachtende omstandigheden. Emma heeft hem tenslotte wel gezien, ook zijn liefde, hem veel taken toegestaan en hem daarbij heel dichtbij laten komen. Verder nam ze inderdaad weinig notitie van hem.

Justin zelf kon terugkijken op een vrijwillig, veelomvattend en trouw dienstbetoon. Hij wist meer van haar dan wie ook in het dorp en hij heeft uit de beperkte mogelijkheden die het leven hem bood, gehaald wat er in zat. Zo had hij zijn trots. Hij had als volontair-kamerdienaar Madame Bovary vaak naar bed gebracht en daarom begeleidde hij haar vanzelfsprekend die eerste nacht op het kerkhof, en huilde de ogen uit z’n hoofd. Met al zijn geheimen vertrok hij vervolgens uit Yonville, en ging bij een drogist werken. Hij had genoeg meegemaakt om een heel leven op te teren.

Justins rol is veel uitvoeriger uitgewerkt dan Julian Barnes dacht. Zijn lot is meedogenloos, maar toch ‘milder dan de maan’.

Ellen Krol

[1] De K.L.Poll-Stichting voor Onderwijs, Kunst en wetenschap organiseerde een regelmatig terugkerend boekendiner; in 1994 was het gewijd aan Gustave Flaubert.

[2] NRC 30-12-1994, ‘Hoe komt Emma aan haar arsenicum, het belang van bijfiguren in Flauberts roman Madame Bovary’. Bekorte versie van de lezing van Julian Barnes op 12/11/1994. Integraal  gepubliceerd als ‘Justin, a small major character’ in: The process of Art: Essays on Nineteenth-century French Literature, Music and Painting in honor of Alan Raitt. Edited by Mike Freeman e.a. Oxford, Clarendon Press 1998. Later met kleine wijziging opgenomen in Julian Barnes, Something to delare? Vertaald als: Julian Barnes, Iets aan te geven? Berichten uit Frankrijk. Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2001; de bijdrage ’Justin, een hoofdpersoon in de marge’ is vertaald door Babet Mossel. Deze tweede publicatie is licht gewijzigd ten opzichte van de publicatie in 1998. Ik verwijs naar de versie in deze vertaalde bundel.

[3] Julian Barnes, Something to delare? Leicester 2002.

[4]Gustave Flaubert, Madame Bovary, provinciaalse zeden en gewoonten. Vertaald, toegelicht en van een nawoord voorzien door Hans van Pinxteren. Amsterdam/Antwerpen 2009. Julian Barnes, ’Justin, een hoofdpersoon in de marge’. In Julian Barnes,  Iets aan te geven? Berichten uit Frankrijk. Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2001. (sic)

[5] Die verwijzing naar de grafscène is de enige toevoeging aan de tweede versie van Barnes Justin-artikel uit 2001.