Poëzie in tijden van corona

In de korte verhalen die samen de bundel Vrienden van de poëzie vullen, verkeert de wereld in lockdown. Niet noodzakelijke verplaatsingen zijn verboden, alleen voor de allernoodzakelijkste behoeften mag er nog gewinkeld worden. De wereld is tot stilstand gekomen. Dat is de gezamenlijke achtergrond van de vier losstaande verhalen. De hoofdpersonen hebben verder werkelijk niets met elkaar gemeen. De gepensioneerde bankemployé, de gescheiden moeder met een onwillig kind, de minister, ze modderen allen voort in hun kleine, voor de pandemie afgesloten ruimte. Behalve dan dat ze op een zeker moment allemaal een kettingbrief in hun mailbox krijgen. Niet met een of ander doortrapt pyramidespel, maar met een gedicht, dat troost zou moeten bieden in deze moeilijke tijd. De opdracht is om zelf een nieuw gedicht te zoeken en dat door te sturen naar zo veel mogelijk e-mailcontacten. De wereld kan er tenslotte alleen maar mooier van worden. Dat dat in alle gevallen nog niet mee blijkt te vallen, is nauwelijks een spoiler te noemen.

In het eerste verhaal, ‘Trisha’, krijgt de voormalige bankbediende een gedicht van een IT-medewerkster van de bank, die niet zo eendimensionaal blijkt te zijn als haar collega’s altijd hebben verondersteld. In ‘Madonna’ heeft een jonge minister een politiek correct gedicht door zijn voorlichter door laten sturen naar ‘alle contacten’, waarna er iemand reageert die hem een pijnlijke geschiedenis uit zijn gymnasiumtijd voor de voeten werpt. ‘Leda’ krijgt de mail van haar ex en in het laatste verhaal, ‘Belladonna’ zitten Belgen door de maatregelen vast in Nieuw-Zeeland.
Het zijn stuk voor stuk verhalen die iets (en soms veel) tragisch hebben, maar de sprankelende taal van Van Heulendonk smoort elke vorm van melodrama in de kiem. Lees bijvoorbeeld hoe in het eerste verhaal de gesloten stad (niet) ontwaakt:

Toen hij het gordijn wegtrok verrees zijn stad, net als de dagen ervoor, als een foto uit een brochure over stedelijke architectuur: stil, koud, kleurloos, met spaarzame silhouetten die langs de gevels slopen. Scherpe schaduwen in de ochtendzon, waarbij zich, toen hij het raam openduwde, de auditieve skyline van een sirene voegde.

Als de lezer zo’n dagopening op de eerste bladzijde leest, weet hij één ding zeker: Hij gaat dit hele boek in één ruk uitlezen. Dat hij daarbij op geen enkel moment teleurgesteld raakt, garanderen regels als ‘Hij had de scène weer voor zich gezien, terwijl zijn kabinetschef samen met de pizza een nieuw begrotingspunt aansneed.’ Of: ‘De leraar las het gedicht, en een zoveelste, als een kreupele slak over een gebarsten tegel vorderende les was begonnen.’ Van Heulendonk grossiert in zulke juweeltjes, wat voor de kenners/liefhebbers van zijn oeuvre geen opzienbarende vaststelling is. Lees bijvoorbeeld hoe hij in één lange, een Tzumprijs waardige, zin de hele jeugd van twee jonge geliefden samenbrengt:

Pionnen op het schaakbord van de sterren die hadden gewild dat ze zo schroeiend, zo allesverslindend voor elkaar waren gevallen (op hun dertiende), dat ze tien jaar later, na de emotionele, hormonale en intellectuele roetsjbaan van hun studietijd, nog altijd vol overtuiging ja hadden gezegd op de in stuntelig Nederlands gestelde vraag van de priester of ze, in aanwezigheid van hun beider ouders, in deze middeleeuwse kapel waar Petrarca ooit nog gebeden had, elkaars man en vrouw wilden worden, in goede en kwade tijden, tot de dood hen scheidde.

Zo’n boek dus. Geen liefde in tijden van cholera of andere vreselijke kwalen, maar poëzie in tijden van corona. En voor wie de dichtkunst geen troost vermag te bieden tijdens elkaar opvolgende lockdowns en thuisquarantaines is Vrienden van de poëzie een meer dan troostrijke vervanging. Al is het alleen maar om vast te stellen dat het altijd nog zo veel tobberiger kan gaan in het leven.

Jan de Jong

Guido van Heulendonk – Vrienden van de poëzie. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen. 208 blz. € 17,50.