De magie van een stofzuiger zonder elektriciteit

In 1935 schreef John Steinbeck Tortilla Flat over een hechte vriendenclub in het buurtschap Tortilla Flat, dat boven Monterey ligt, een oude stad aan de kust van Californië. De vrienden zijn allen ‘paisanos’, een mengeling van Spaans, Indiaans en Mexicaans bloed, aangevuld met Indo-Europese variëteiten. Steinbeck is meester in het scheppen van karakters die je – ondanks de totale misère die van hen af druipt – na een paar bladzijden al in je hart moet sluiten. Daarom is de nieuwe uitgave, een smaakvolle hardcover, in vertaling van Peter Bergsma, een absolute aanrader.

De spil van de vriendengroep is Danny, die twee huizen van zijn grootvader heeft geërfd. Een ervan verhuurt hij aan Pilon, een van zijn vrienden, die op zijn beurt het weer onderverhuurt aan Pablo Sanches en Jesus Maria Corcoran. Geen van hen betaalt ooit de huur, omdat zij dat eenvoudigweg niet kunnen. Als het door een brandende kaars afbrandt, gaan alle vrienden bij Danny in huis wonen. In het voorwoord vergelijkt Steinbeck de vrienden met de ridders van de Ronde Tafel. De avonturen worden als hoofdstuktitels steeds kort samengevat, zoals ‘Hoe Danny’s vrienden een kracht ten goede werden. Hoe zij de arme Piraat te hulp schoten.’ Deze ‘Piraat’ krijgt de volgende introductie:

Een heleboel mensen zagen de Piraat elke dag, en sommige lachten hem uit, en andere hadden met hem te doen, maar niemand kende hem erg goed, en niemand bemoeide zich met hem. Hij was een reusachtige, breedgebouwde man met een ontzagwekkende zwarte en borstelige baard. Hij droeg een spijkerbroek en een blauwe kiel, en hij had geen hoed. In de stad droeg hij schoenen. Wanneer hij met een volwassene werd geconfronteerd, deinsden de ogen van de Piraat terug, als de heimelijke blik van een dier dat graag zou wegrennen als het zich maar lang genoeg durfde om te draaien. Door deze manier van kijken wisten de paisanos van Monterey dat zijn hoofd niet was meegegroeid met de rest van zijn lichaam.

De Piraat heeft een stel honden bij zich dat hem overal trouw volgt. Iedere dag loopt hij met een kruiwagen vol pekhout door de straten en dan verdient hij een kwartje. Al die kwartjes verzamelt hij om een gouden kandelaar te kopen voor San Francisco van Assisi. De Piraat had namelijk ooit een zieke hond, en had beloofd de kandelaar te kopen als de hond beter zou worden. De hond werd inderdaad beter, maar werd een tijdje later door een vrachtwagen overreden. Toch blijft de Piraat trouw voor de kandelaar sparen. Terwijl Pilon hem in eerste instantie het gespaarde geld afhandig wil maken – want hoeveel vierliterflessen wijn kun je daar wel niet van kopen? – laat hij zijn plan meteen varen als hij hoort van deze bestemming. Hoewel de leden van de vriendengroep het niet zo nauw nemen met de wet, hebben zij wel een groot ontzag voor een heilige.

Elke vriend heeft zijn eigen karakter: de Piraat is een simpele ziel, maar goudeerlijk en vol vertrouwen, Grote Joe Portugeeër woont meer in de gevangenis dan daarbuiten, Pablo Sanches is de kunstenaar, Jesus Maria Corcoran is degene die steeds de menselijke kant in de groep laat zien.

De verhalen, want zo kun je de verschillende hoofdstukken lezen, zijn stuk voor stuk ontroerend, maar ook bijzonder humoristisch. Steinbeck beschrijft niet alleen de armoede van de mannen, maar ook hun diepe trouw aan elkaar. Als Grote Joe Portugeeër zich bij hen aansluit en er toch met het geld van de Piraat vandoor gaat, wordt hij op gruwelijke wijze gemarteld door de vriendengroep, omdat hij hun vertrouwen heeft beschaamd, maar na de marteling, begint Jesus Maria hem liefdevol te verzorgen. De rest volgt hem hierin en uiteindelijk krijgt Grote Joe zelfs een jampot met wijn om weer op krachten te komen. Als ze het teruggevonden geld gaan natellen, blijkt het eindelijk zelfs voldoende te zijn voor de gouden kandelaar. Juist omdat de mannen het grootste deel van de dag besteden aan het bemachtigen van vierliterflessen wijn of het nuttigen ervan, is het ontroerend om te zien hoe zij de simpele ziel helpen bij het bereiken van dit ‘hogere doel’. Ze vinden dat de Piraat niet met zijn kapotte kleding naar de kerk kan, maar lenen dan allemaal een kledingstuk aan hem, zodat hij netjes naar de dienst kan waarin de pastoor de kandelaar voor de heilige Franciscus zal tonen. De Piraat moet vervolgens wel alleen naar de kerk, want de rest mist een kledingstuk.

Zo hebben de verhalen regelmatig iets van een slapstick. Als Danny zijn vriendin Snoes een stofzuiger cadeau geeft, kijkt iedereen in de buurt tegen haar op, omdat zij die mevrouw is met die ‘veegmachine’. Ze zien hoe zij met de stofzuiger door het huis loopt en zelf een zoemend geluid maakt. De stofzuiger zou het beter doen als ze elektriciteit had, maar ja, je kunt niet alles hebben.

Dietske Geerlings

John Steinbeck – Tortilla Flat. Vertaald door Peter Bergsma. Van Oorschot, Amsterdam. 216 blz. € 22,50.