Boeken zijn gevangenissen

(…) en toen heb ik een vast besluit genomen: ik zou het deksel van de inktpot dichtklappen en terugkeren naar het rijk der zuivere, ongematerialiseerde, vrije concepties. Soms werd ik door een macht der gewoonte naar het papier getrokken en liet ik toch een paar woorden aan mijn potlood ontsnappen, maar ik doodde de mormels meteen weer en maakte korte metten met mijn oude schrijvershebbelijkheden.

Aldus de voorzitter van de letterdodersclub in het gelijknamige boek van de Pools-Russische auteur Sigizmoend Krzjizjanovski (Kiev 1887 – Moskou 1950).

Deze voorzitter is een door de ik-figuur bewonderde schrijver. Hij zoekt hem op met de vraag waarom hij al zolang niets meer publiceert. De schrijver blijkt tot het inzicht te zijn gekomen dat met schrijven – het in het gareel zetten van letters en woorden – concepties van hun vrijheid worden beroofd. Boeken zijn gevangenissen, waarin ideeën door letters worden geketend. Leeg daarom je boekenplanken en laat nieuwe concepties in vrijheid ontstaan, dan wel geef oude concepties de vrijheid om zich in nieuwe richtingen te ontplooien.

De voormalige schrijver blijkt met anderen die hij van zijn inzichten heeft overtuigd een club te hebben gevormd, die wekelijks bij elkaar komt in een schemerduistere ruimte, waarin slechts stoelen en lege boekenkasten staan. Beurtelings vertellen ze verhalen, wendingen plukkend uit hun geheugen, vrij associërend en soms kritische commentaren van anderen tot leidraad nemend voor een nieuwe wending. Dat plukken kan letterlijk worden genomen: ze grijpen met hun handen naar ideeën en woorden die ze ogenschijnlijk in het schemerduister zien rondzweven. De herkomst van de woorden en tekstdelen waarmee de vertellers hun concepties opbouwen, loopt uiteen van klassieke werken uit de wereldliteratuur en theologie, filosofie en wetenschap tot verhalen uit de folklore.

De ik-figuur hoort de verhalen even gefascineerd als verbijsterd aan, ervaringen die ook bezitnemen van de huidige lezer. Zoals de voordracht van Rar – de clubleden hebben van de voorzitter éénlettergrepige, betekenisloze aliassen gekregen – die op surrealistische wijze aan de haal gaat met Shakespeare’s Hamlet. Guildenstern valt uiteen in Guilden en Stern, Stern valt uiteen in het toneelpersonage en de acteur die zijn rol speelt en die rol gaat als De Rol in sommige scènes weer in discussie met de acteur.

In ‘Het Feest van de Ezel’, een carnavalesk religieus feest waarbij de gezagsverhoudingen tussen clerus en gelovigen een etmaal lang op hun kop worden gezet, knoopt de verteller aan bij folkloristische verhalen, maar dan wel heel vrij geïnterpreteerd.

In het lange verhaal ‘Exen’ vertelt Daz over de uitvinding van een biotechnologische methode om het menselijk brein los te koppelen van het spierstelsel, waarna dat laatste van buitenaf wordt aangestuurd door een Ex-machine. Geïnspireerd wellicht door, maar in elk geval verwant aan Zamjatins dystopische toekomstroman Wij beschrijft hij hoe in een niet nader aangeduide staat – de hele menselijke wereld misschien? – het handelen van de massa’s volkomen wordt gemanipuleerd door een super-Ex. De vraag is of strijdigheden tussen wat het individu wil – de wilsfunctie van zijn brein kan zijn handelen niet langer aansturen, maar blijft wel intact en kan zich dus wat anders wensen van waar het lichaam toe gedwongen wordt door de Ex – uiteindelijk onoverkomelijke problemen zullen veroorzaken. En dan: hoe zit het met de hoogste (menselijke) autoriteiten? Die willen aan de knoppen van de Ex zitten, zonder daar zelf door te worden aangestuurd. Maar met biotechnologie is het uitkijken geblazen, voor je het weet zijn ook zij besmet met het middel dat de band tussen brein en lichaam doorsnijdt.

Het feit dat De Letterdodersclub geschreven is, levert een interessante paradox op: door ze op te schrijven heeft de ik de verhaalconcepties immers van hun vrijheid beroofd. In zekere zin gaat het om een paradox die ook een stempel drukte op Krzjizjanovski’s schrijverschap. De sovjet-censor wierp voor zijn literaire werk onneembare barrières op. Tijdens zijn leven kreeg hij niets gepubliceerd. Niet van zins concessies te doen, beperkte Krzjizjanovski zich tot voorlezen van zijn verhalen voor selecte, Moskouse gezelschappen – letterdodersclubs ben je geneigd te zeggen. In die kleine kring verwierf hij terecht een reputatie van briljant en vernieuwend literator, maar het is alleszins redelijk om te veronderstellen dat over een verhaal als ‘Exen’, indien Krzjizjanovski dat al heeft durven voordragen, zijn publiek niets naar buiten heeft gebracht uit angst voor repercussies van ‘de organen’.

De herinnering aan zijn literaire reputatie is na zijn dood in 1950 niet geheel uitgewist, maar pas in de late jaren 1980 werden manuscripten van zijn hand uit archieven gelicht. In 2001 werd begonnen aan een Russische uitgave in zes banden van Krzjizjanovski’s werk, voltooid in 2013, waaruit Uitgeverij Vleugels eerder de bundel Autobiografie van een lijk en andere verhalen samenstelde. Ook dat biedt fascinerende leesavonturen, maar in De Letterdodersclub bereikte Krzjizjanovski, dankzij een door alle verhalen heen consequent volgehouden logica, nog meer surrealistische diepgang. Misschien omdat ik die graag wilde zien, maar toch: ik zag in De Letterdodersclub zekere verwantschappen met teksten van Alfred Jarry, wegbereider van het surrealisme.

Hans van der Heijde

Sigizmoend Krzjizjanovksi – De Letterdodersclub. Vertaling en nawoord: Els de Roos Hertog en Annelies de hertogh. Vleugels, Bleiswijk. 142 blz. € 23,95.
Het boek is bij de betere boekhandel en direct bij de uitgeverij verkrijgbaar.