Zich eindeloos en hilarisch volproppen met chocoladesticks

Josef Pánek is een betrekkelijk onbekend Tsjechisch schrijver, die wel in Tsjechoslowakije is geboren (1966) en heeft gestudeerd (moleculaire biologie), maar die daarna negen jaar in het buitenland heeft verkeerd (Australië en Noorwegen) en verder voor diverse wetenschappelijke congressen de wereld heeft afgereisd. Ontheemdheid in een grimmige wereld zijn dan ook de sleutelwoorden van zijn eerste (autobiografische) roman, die in 2018 de grootste literaire prijs in eigen land, Magnesia Litera, in de wacht sleepte.

Tomáš, wiens naam de lezer pas op blz. 68 verneemt, is de alter ego van de schrijver. Als genetisch bioloog bezoekt hij India voor een wetenschappelijk congres. In Bangalore ontmoet hij een knappe Indiase die hij fotografeert omdat ze in haar westerse kleren opvallend afsteekt tegen de felgekleurde sari’s van andere Indiase meisjes. Zij vraagt hem vriendelijk de foto te wissen. Op het congres ontmoet hij haar opnieuw. Ze blijkt ook de wereld bereisd te hebben. Ze worden verliefd op elkaar en vertellen elkaar in bed hun levensverhaal. Hij vertelt met name over zijn avonturen op IJsland, waar hij vrijwel zonder geld en uitrusting heeft rondgelift. Hij sliep er in de buitenlucht, leed kou en honger te midden van de zwavelwolken, vulkanen, lavavelden. Zij vertelt hem op haar beurt over haar opa die een avontuurlijk bestaan in Zuid-Australië heeft geprobeerd op te bouwen. Na die bizarre nacht in bed verliest Tomáš haar echter uit het oog en rijst bij de lezer de vraag of zij (de naamloze!) wel echt bestaan heeft of dat ze niet net als bij de foto nu ook fysiek voor hem is gewist.

Tot zover de verhaallijn. Het leven in Zuid-India met zijn hitte, smog, droogte, vuil en chaos contrasteert volledig met de ontberingen op IJsland. Het verblijf in India is niet alleen een klimatologische maar ook raciale shock voor hem. Hij ontdekt dat hij nog steeds de stereotypieën en vooroordelen met betrekking tot de niet-witte mens die hem tijdens zijn jeugd in Tsjechoslowakije zijn bijgebracht, in zekere zin met zich meedraagt, ook al is hij zo bereisd: ze hebben allemaal in India een donkere huidskleur, parelend witte tanden, een brede glimlach, zijn gedienstig enz., maar is die vriendelijkheid en correctheid ook gemeend, vraagt hij zich af.

De vorm waarin Pánek zijn roman modelleert, is interessant. De verteller beschrijft zijn lotgevallen in India in de ongebruikelijke jij-vorm. Hierdoor kan hij afstand nemen van zijn eigen ik: enerzijds veralgemeniseert hij hiermee het vertelde, anderzijds schept hij ook afstand van zijn eigen morele waarden. Die jij-vorm ziet er als volgt uit: ‘Ze glimlachen breed naar je’ gevolgd door: ‘En je bent doodongelukkig’ (p. 10), ‘Je vraagt’ gevolgd door ‘Ze zegt’ (p. 175) Tegelijkertijd wordt door de jij-vorm, gebruikelijker in de lyrische poëzie, het verhaal in een emotioneel jasje gestoken: een soort stream of consciousness waarin de zinnen in elkaar samenvloeien, sleutelwoorden opduiken, de zinnen tijdelijk onderbroken worden door tussenwerpsels (‘verdomme’, ‘nee toch’, ‘snap je’, enz.), uitroeptekens midden in de zin e.d. Soms doet deze vertelvorm denken aan een litanie, een ‘innerlijke’ klaagzang met tal van herhalingen van handelingen en woordverbindingen (‘lacht breed en beleefd’, p.166). Ongewoon werkt Pánek ook met afkortingen in de tekst en cijfers in plaats van weergave in woorden of sterretjes in plaats van woorden: 2de, *****Hotel, 200 Rps/dag, < 1 min., 4×4 (= auto met vierwielaandrijving). En die hele stroom krijgt hierbij een circulaire structuur: het verhaal eindigt waar het begonnen is.

Op de flaptekst wordt verwezen naar het proza van Bohumil Hrabal, die eveneens graag in zijn proza seriële handelingen verwerkt (bijv. die eindeloze kroegentochten). Vergelijk deze dan met het zich eindeloos en hilarisch volproppen met chocoladesticks door een uitgehongerde Tomáš bij Pánek. Maar ook een andere beroemde Tsjechische schrijver kan hierbij worden aangehaald: Jaroslav Hašek, met name wanneer zijn held, de brave soldaat Švejk, een eindeloze, circulaire dooltocht onderneemt rond het plaatsje Putim in Zuid-Bohemen, wanneer hij het contact met zijn bataljon is kwijtgeraakt. Parallellen met de lifttocht van Tomáš rond IJsland bieden zich dan gemakkelijk aan, hoewel Švejk allerminst lijdt onder de gegeven omstandigheden, maar genoeglijk zijn pijpje rookt en biertje drinkt.
Tot slot een eervolle vermelding voor de (Vlaamse) vertaler die gesteund door een mentoraat van het ELV (Experstisecentrum literair vertalen) een uitstekende prestatie heeft geleverd door deze toch lastige, experimentele tekst adequaat in vertaling weer te geven.

Kees Mercks

Josef Pánek: Liefde in tijden van wereldwijde klimaatverandering. Uit het Tsjechisch vertaald door Brecht Vergult. Nobelman, Groningen. 180 blz. € 22,95.