De lectuur van de verhalenbundel Die hemel help ons van de 34-jarige Zuid-Afrikaanse schrijver en journalist Koos Prinsloo is speciaal voor een Nederlandse lezer een bijna hallucinerende ervaring. Het boek beschrijft een werkelijkheid die met de onze weinig te maken heeft. Wij wonen niet in Zuid-Afrika, wij doorspekken onze conversatie niet met Engels, bij ons lopen er geen olifanten door de achtertuin.

Wat weten wij trouwens helemaal van Zuid-Afrika? Dat de apartheid op zijn laatste benen loopt, dat er doden vallen. Maar dat er ook gewoon mensen léven, verliefd zijn, van elkaar houden — dat lees je niet in de kranten.

Voor berichten over de dagelijkse realiteit moeten we ons paradoxaal genoeg wenden tot de literatuur — tot fictie, de verzonnen werkelijkheid van dichters en schrijvers als Breyten Breytenbach, André Brink en J.M. Coetzee. Zij worden al sinds jaar en dag vertaald, zoals nu hun jongere collega Koos Prinsloo die in het Afrikaans schrijft, een taal die nauw verwant is aan het Nederlands maar die zo veel eigenaardigheden kent dat hij voor ons onleesbaar is geworden.

Toch is Riet de Jong-Goossens er in haar vertaling van de verhalen in Die hemel help ons in geslaagd om de sfeer te handhaven die wij als typisch Zuid-Afrikaans beschouwen. Juist dat geeft er die eerder gesignaleerde hallucinerende dimensie aan. Mensen wandelen door de Beatrixstraat of door de Schoemanstraat, ze passeren het Volkskasgebou, ze dragen Nederlandse namen als Klara en Anton, en desondanks is duidelijk dat ze zich niet in een Nederlandse werkelijkheid bewegen.

Bewegen is wat de figuren in Prinsloo’s verhalen voornamelijk doen: bewegen in de meest letterlijke zin. Ze maken een wandeling, ze zijn onderweg van Kaapstad naar Johannesburg, ze bevinden zich aan boord van een schip of komen per vliegtuig op een luchthaven aan. Heeft dat rusteloze getrek van de ene plek naar de andere te maken met de achtergrond van de schrijver? Hij werd in 1957 geboren in Kenia en — verhuisde op zijn vijfde met zijn ouders naar Zuid-Afrika. Hij studeerde aan de universiteit van Pretoria en werkt nu als journalist in Johannesburg.

In het verhaal ‘And our fathers that begat us’ houdt een man naast de asfaltweg stil (een reiziger!). Hij kijkt naar de koeltorens en schoorstenen van een elektriciteitscentrale. De volgende alinea’s staan tussen haakjes; hier gaat de schrijver over in de eerste persoon: ‘Als kind deed dit tafereel mij altijd aan het Italiaanse passagiersschip denken waarmee we van Mombasa naar Beira gevaren zijn. Het was in 1962 dat we er in Kenia de brui aan gaven.’ Etc.

Zo is ook de rest van het verhaal opgebouwd. Alinea’s over een anonieme man worden afgewisseld door fragmenten waarin de ik jeugdherinneringen ophaalt, en om het autobiografische karakter te benadrukken is het verhaal geïllustreerd met foto’s uit het familiealbum: Prinsloo’s vader op het kadaver van een olifant, als militair en als jonge sportman. Ook zijn documenten van de grootvader van de schrijver en van zijn ouders in de tekst opgenomen, alsmede het ’Dood’s-berig’ waarin op 13 april 1950 het overlijden van de oude Prinsloo wereldkundig werd gemaakt in The Uasin Gishu: ‘J.P. Prinsloo (Snr.) — Dit het die Heer, behaag om deur die Dood van ons weg te neem, Ons’e dierbare Eggenoot en Vader, J.P. Prinsloo van Eldoret op die Sist Maart 1950. Na ’n lang siek-bed. Die Here het gegee, Die Here het geneem, Sy naam Sy geloof.’

Er gebeurt verder niet veel in het verhaal. De beweging die de hoofdfiguren hier maken heeft te maken met de verhuizing van het ene Afrikaanse land naar het andere, maar is in dit verhaal ook een metafoor voor het leven zelf.

Ook in het openingsverhaal ’Klara’s klokjes’ bestaat de enige activiteit uit een wandeling van de twee hoofdfiguren en een ogenschijnlijk over niets gaand tweegesprek. Toch zit er voldoende spanning in om het overeind te houden. Prinsloo verstaat de kunst om met weinig iets neer te zetten dat tot nadenken stemt: hij draagt een smaak aan, die je pas later voluit proeft.

Frank van Dijl

Koos Prinsloo – Die hemel help ons. Verhalen. Amber.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad op 12 september 1991.

Koos Prinsloo (1957-1994)