Krimpen tot je naar de kinderboerderij wilt

Julia is zo rijk ‘dat ze vloekt met de rijtjeshuizen’ in de wijk die ze bezoekt. De hoofdpersoon van ‘Schoon’, een van de verhalen in De dwaler van Roos van Rijswijk, betaalde wel een prijs voor haar rijkdom. Vier collega’s namen ontslag, haar minnaar maakte het uit, ze is vervreemd van haar verleden en op haar werk noemt een anonieme medewerker haar ‘Adolf’. Julia is zich van geen kwaad bewust. Ze droomt van de Nobelprijs voor de Vrede. Als ‘ethisch beleidsmaker’ voorziet ze namelijk mensen van wat extra empathie via het drinkwater waardoor iedereen lief en meegaand wordt. Zelf is Julia rijk genoeg om zich aan haar experimenten te onttrekken. Zij drinkt ‘schoon’ water en eet ‘schone’ biologische groenten die zijn geteeld zonder empathiewater.

Julia ontneemt de mensen in haar omgeving hun individualiteit. Als iedereen even empathisch is, reageren mensen als een massa.

Ze praten heel erg langzaam, vormen de woorden door naar elkaar te luisteren, elkaars lippen te volgen. Er verslikt zich iemand, iedereen houdt even een vuist tegen het eigen borstbeen.

De buitenaardse verkenner die in ‘Sluit je ogen’ onze aarde bezoekt, voelt zowel minachting voor als medelijden met de aardbewoners. Zij verkent in leenlichamen en leenberoepen de mensheid van binnen en van buiten en zal doorgeven dat er geland kan worden. Het menselijk leven leeft, maar is nauwelijks de moeite van het beschermen waard. In de posthumanistische toekomst gaan planten voor mensen. De menselijke ander zal uitgeroeid worden, en wordt voorbereid op een zachte dood. In die voorbereiding kantelt er iets in het perspectief, zoals wel vaker gebeurt in de verhalen van Van Rijswijk. In het laatste verhaal bijvoorbeeld, dat zich in het recente verleden, tijdens de eerste coronazomer, afspeelt, verspringt het perspectief van een schrijvende vrouw die last heeft van de pandemie en de opwarming van de aarde opeens naar dat van een ‘neutrale figuur’: ‘Het groene stoplichtmannetje of Matt Deamon’ bijvoorbeeld. Matt neemt het schrijven over en wordt steeds gespierder. Als blijkt dat hij niets te vertellen heeft, schrijft het stoplichtmannetje verder. De echte schrijfster realiseert zich, na een tijdelijke transformatie tot reiger, dat schrijven de enige uitweg is. ‘Het is niet dat vertellen niet meer kan. Ontsnappen is de onmogelijkheid.’

En vertellen kan Van Rijkwijk. Alle 21 verhalen in De dwaler, genomineerd voor BNG Bank Literatuurprijs 2021, vormen een zelfstandige, vaak dystopische, microkosmos. Ze spelen zich niet allemaal in de (nabije) toekomst af. In ‘De vlag, de reiziger’ speelt een meester van groep 8 in het hier en nu een wreed verdeel-en-heers-spel bij de teamindeling voor een potje levend stratego. Hij benoemt, haast terloops, de kwetsbare kanten van de leerlingen en smijt ze als een boemerang in het gezicht van de kinderen en de lezer. Elmer is een moederskindje met een te dure smartphone, Ali een dief en de moeder van de gezette Kelly een laagopgeleide roker die haar slechte gezondheid aan zichzelf te danken heeft. De grootste pispaal is de non-binaire Robin. In het heden is het leven net zo onleefbaar als in Van Rijswijks toekomstverhalen. Daar verdwijnen vaders in de cloud en gaan jonge mannen op de stoep liggen om nooit meer op te staan.

In ’Je moet je fiets binnenzetten’ willen de kinderen het liefst helemaal verdwijnen, eerst terug in de baarmoeder kruipen en dan nooit geboren worden. In een verhaal van nog geen acht pagina’s brengt Van Rijswijk twee gebeurtenissen, de ontwrichting van een dorp door de komst van enkele asielzoekers en het uit elkaar vallen van een gezin, ontzettend knap samen. Terwijl de dorpsbewoners ‘buitenlanders’ overal de schuld van geven – van inbraken, ongewenste zwangerschappen, de sluiting van de bibliotheek, enge beesten in de wei, het verdwijnen van een tienermeisje – gaat de moeder van de ik-vertelster, een puber, vreemd met een Somalische asielzoeker. Tegen haar echtgenoot zegt ze dat de Somaliër beter in bed is dan hij en tegen haar kinderen dat ze ‘natuurlijk’ gaat scheiden van hun vader.

[W]ij brengen je ontbijt op bed, pindakaas met hagelslag, we kruipen bij je en worden kleiner en bedenken de dag vast, we krimpen tot we naar de kinderboerderij willen en jij naar een museum, we krimpen tot je ons allebei kunt dragen, tot we er nooit geweest waren, tot het moment, dat jij zonder ons, in de grote lelijke stad weer tegen pa kon zeggen: Ik verlaat je nu vast.

De autonomie van de moeder vormt een welkom contrast met de irrationele en xenofobe angst van de dorpsbewoners. Zelfs als de eerste bewoners van de molenaarswoning een vader, moeder en een jong kind zijn, blijven ze bang.

Je moet je goeie telefoon thuislaten, net als je dochters en voor de zekerheid je poes, je weet niet wat ze eten, niemand ziet die mensen ooit boodschappen doen en van lucht alleen kun je niet leven.

De dwaler is geen verhalenbundel die gemakkelijk wegleest. Van Rijswijk zet de lezer aan het werk, schrijft Yolanda Entius treffend in haar recensie in Trouw. Het interpreteren en betekenis geven, blijft soms onvoltooid. Dan blijft de lezer net zo dolen als sommige van de personages om in een volgend verhaal weer voet aan de grond te krijgen en de ene prachtige zin na de andere aan te strepen.

Marie-José Klaver

Roos van Rijswijk – De dwaler. Querido, Amsterdam. 205 blz. € 19,99.