Oké, zegt V.

De tijd schrijdt voort en niet iedereen neemt hetzelfde mee, de nieuwe jaren in. De jonge vrouw in Waar gezongen wordt van Shula Tas, studeert af aan het conservatorium, maar zingt daarna geen noot meer. Ze stond er zelfs niet eens zo bij stil, tot de daarover ietwat bezorgde Iraanse buurvrouw Mina haar dat raadsel voorlegt: ‘Waarom zing je niet meer?’ Het is het begin van een zoektocht die even zorgvuldig als ongestructureerd is.

Mensen wisselen in hun leven vaak van koers, maar een opleiding succesvol afronden en er dan nooit meer iets mee doen, heeft vast een onderliggende oorzaak. Helemaal als het om een kunstopleiding gaat. De vrouw in Tas’ boek, in wie je snel de schrijfster zelf herkent, jongste dochter van de befaamde Amsterdamse psychiater Louis Tas, weet met die burenbelangstelling even geen raad, ervaart die zelfs als ‘een klap in mijn gezicht’.

Ze begint snel ‘te vermoeden dat het antwoord op die vraag uit delen bestaat. Coupletten, misschien’. De zelfreflectie mondt uit in een speurtocht naar haar Joodse voorfamilie, niet in de laatste plaats haar vader, die zich manifesteerde als schaamte-expert (‘sociale pijn’), waarmee schaamte een rode draad in het boek werd. Het is ook een onderzoek naar haar moeder, die niets van joodse of christelijke feestdagen wilde weten, zelfs niet van een kerstboom in huis, maar vooral naar haar grootouders.

Tas stelt scherp op oma Frieda, die net als de protagonist gezongen moet hebben. Jiddische liederen, zelfs toen veel leden van de familie in de Tweede Wereldoorlog naar Bergen-Belsen gedeporteerd waren. Zingen om het kwetsbare leven te vieren en het verdriet op afstand te houden, hoe moeilijk dat ook was. Haar vader raakte er in dat concentratiekamp zo door ontroerd, dat hij zich dan geen houding wist te geven. Maar de medegevangenen uit uiteenlopende landen begrepen ook zonder enige kennis van het Jiddisch meteen waar ze over zong.

Shula Tas begint haar boek, waarvan je je steeds afvraagt of dit nou een roman is – die term staat dan ook nergens –, in de bekende millennialachtige toonzetting. Gewoon thuis, op de zelfs met name genoemde Ikea-bank, waar V., de vriend van de vertelster, net onder de douche vandaan komt. Duidelijk een stel dat nog maar kort samenwoont, hondje erbij, koffie, wijntje, Amsterdam. Bepaald geen intrigerende binnenkomer, al is er nog wel een raadselachtig intro over een concert, dat de zangeres een ‘verslagen’ gevoel geeft.

Het duurt even voor duidelijk wordt waar Tas heen wil, maar hoe verder je komt, hoe preciezer ze haar verhaal overbrengt. Door de intelligente en delicate constructie van dit boek weet zij niet alleen de in de familie altijd onderbelichte rol van oma Frieda de aandacht te geven die ze verdiende, maar ook het thema van anders-zijn in een vaak vijandige omgeving aan te kaarten en de daarbij niet te onderschatten rol van muziek en zang. Ook haar korte zinnen en herhaalde inzichten, hebben een duidelijk ritme. Oma Frieda zong, maar schilderde ook, wat heel bijzonder was in haar tijd. Zeker als je meeneemt dat haar positie en die van haar gezin als Joodse migranten al veeleisend was.

Tas legt de verbinding tussen haar vaders bijzondere specialisme, schaamte, met de geschiedenis van de familie waaruit hij voortkwam:

Vaak schamen mensen zich wanneer ze zich in verschillende werelden tegelijk begeven, was zijn theorie. Daaruit ontstaat ook de schaamte van een (migranten)kind voor zijn ouders. De ouders verkeren in hun eigen sociale omgeving en merken niet op hoe raar ze zich gedragen ten opzichte van hun nieuwe wereld. Die andere wereld. Hun kind ziet dat des te meer.

Waar gezongen wordt is klein, maar rijk en veel meer dan het verhaal van een Joodse (migranten)familie. Tas gebruikt muziek, ook het niet meer zingen, als metafoor voor wat mensen aan elkaar doorgeven aan zekerheden, twijfels, angsten en ook geluk; een traag muterende identiteit. De protagonist wil, nu V. bij haar ingetrokken is, eindelijk eens ruimte scheppen op zolder. Daar staat de erfenis aan spullen van haar ouders nog steeds in talloze bananendozen stof te verzamelen. Eenmaal begonnen met doorspitten, komt daarbij de geschiedenis weer dichtbij, maar ook de vraag hoe zeer en hoe lang je als nieuwe generatie daar onder gebukt moet blijven gaan.

De door de vrouw innerlijk gevoelde, maar ongerichte drang om zich te verdiepen in het jodendom, waar haar ouders juist grotendeels afstand van genomen hadden, vertaalt zich fraai in een aandoenlijke scene met twee lullige waxinelichtjes, die voor haar het sabbatsritueel moeten voorstellen. Vriend V. ziet het allemaal geamuseerd aan. Voor hem hoeft het allemaal niet zo, lijkt het. Dat is al vanaf het eerste moment dat de vrouw aankondigt zich in haar joodse geschiedenis te willen verdiepen. ‘‘Oké’, zegt V.’ Maar hij ziet er ook wel weer de voordelen van: de zolder zal spoedig ontruimd zijn, zodat hij daar een bureautje neer kan zetten. Voor de vrouw speelt er heel wat meer mee, al gaat het ook bij haar om ruimte op de bovenverdieping. Pas dan kan er misschien weer gezongen worden.

André Keikes

Shula Tas – Waar gezongen wordt. Podium, Amsterdam. 144 blz. € 20,99