‘Dat je leeft en bij me blijft’

Hoe ga je verder met leven als je door een kier in de deur nog steeds het levenloze lichaam van je dierbare vader ziet? Wat doe je met het licht dat binnenvalt, met het luchtige van mensen om je heen, die verder leven en ook jou aanmoedigen dat te doen? De nieuwe dichtbundel van Siel Verhanneman, Wat nu met het licht dat binnenvalt, is een aangrijpende en tegelijkertijd troostvolle zoektocht naar het antwoord op die vraag.

De ik in de bundel doet haar best ‘er niet over te schrijven.’ De meeste mensen vinden de dood namelijk te zwaar. Toch lukt het niet goed, steeds opnieuw komt de dood op het papier. De bundel valt wat dat betreft met de deur in huis:

Een mortuarium, ik wacht op de gang en kijk.
Breder dan een kier kan het niet geweest zijn:
twee witte, grote kaarsen op hun gouden voetstuk geprikt
met daartussen op tafel, een voor eeuwig rustend lijf.

De deur naar dat moment in het verleden staat nog steeds op een kier en terwijl zij in het verleden die kier zo snel mogelijk de rug wilde toekeren, krijgt ze later de rekening betaald: ‘te laat / werp ik mijn nood om troost uit als doorzichtig visdraad.’ In het begin word je nog omringd door mensen die je willen troosten, maar als die tijd voorbij is, blijft de ik eenzaam achter. Steeds opnieuw, dwangmatig zelfs, probeert ze de kier te vullen.

De eerste gedichten over de worsteling met het verlies van de vader zijn aangrijpend, maar ook heel troostvol: ‘Ik zie hen natuurlijk overal, de vaders en dochters.’ Ook voor wie nog niet zoveel ervaring heeft met het verlies van dierbaren, is het goed voor te stellen dat je om je heen allemaal vaders en dochters ziet. Je bekijkt nauwgezet wat ze doen, hoe ze zich gedragen, maar de ik doet dit niet alleen omdat ze nieuwsgierig is naar wat ze allemaal moet missen: ‘misschien houden zij de vaders in leven / en welke stappen ben ik achteloos vergeten dan.’ Het is natuurlijk een dwanggedachte dat zij haar vader in leven had kunnen houden, maar wel een begrijpelijke. De ik heeft sowieso de neiging tot het dwangmatige, want daarmee probeert ze controle te krijgen op haar leven. In ‘Want dan gebeuren geen erge dingen’ beschrijft ze op een tragikomische manier hoe ze er zelfs pillen voor heeft gekregen, waar ze overgewicht door kreeg. Uiteindelijk verkiest ze toch haar eigen dwanghandelingen boven de pillen: ‘Ik heb een plattere buik nu / en de wereld onder controle.’

En als je als lezer dan een beetje gewend bent aan die dood van de vader, is daar ineens het gedicht ‘Het lichaam [3]’:

Alle miljoenen micro’s van mijn lijf staan open,
bij doorsneemensen zijn dat er amper vijftig.
Ik ben één grote alarmfase, verdoven kan niet
tenzij ik dit mezelf aanleer.

De man in wit doet een test, plant een potloodpunt in mijn schouder.
Ik vlieg niet tegen het plafond zoals de meesten, zegt hij.
Het maakt me trots, niets komt nog door mijn gepantserde huid
wanneer ik mezelf over mijn armen en nek streel
en mijn eigen aanraking nauwelijks voel.
Ik denk dat het zo wel lukt
om verder te gaan.

Dan sterft mijn zus.

De dood die je in het leven plotseling kan overvallen, net op het moment dat je denkt dat je het leven weer een beetje kunt verdragen, doet dat hier in het gedicht ook heel abrupt. Dan blijkt dat de rouw om een zus weer een heel andere is dan om een vader: ‘Altijd leefden we vervlochten / als één groot dier waar we synchroon in ademhaalden’. Als de zus er niet meer is, ziet ze het beest alsof het in een te groot pak verkleed is. Er valt nauwelijks nog wat mee te beginnen en pas na een poosje begint het ‘vervellen’, totdat ze ‘voor het eerst uit twee bestaan.’

In diverse gedichten verbindt Verhanneman het persoonlijke thema van rouwen en overleven met kunstwerken van andere kunstenaars: Monet, Degas, Rodin en nog meer. Het nodigt uit om de kunstwerken te gaan bekijken en laat zien hoe de dichteres de kunst op haar manier ‘eigen’ maakt.

En dan is er nog ‘de jongen die elke nacht naast mij slaapt’. Hij komt in verschillende gedichten terug. De jongen laat een zwarte toermalijn in de zak van zijn jasje glijden dat bestemd is voor begrafenissen en dat hij steeds meer ontgroeit. De steen weegt telkens zwaarder en hij staat ‘voor dikke houten deuren’. De toermalijn is een opake steen. Je kunt er dus niet doorheen kijken. De partner van iemand in de rouw moet een eindeloos geduld hebben: ‘hij knikt, hij blijft.’

De bundel staat vol prachtige observaties en fijnzinnige regels die zo mooi zijn dat je ze wilt bewaren. Tenslotte is daar de komst van de dochter, het nieuwe leven dat in de ‘ik’ groeit, dat minstens zo overrompelend is als het verlies waar ze maar niet van loskomt:

Dat je leeft
en bij me blijft
het tegendeel bewijst
van wat ik dacht
dat toekomst was

Dietske Geerlings

Siel Verhanneman – Wat nu met het licht dat binnenvalt. De Arbeiderspers, Amsterdam. 72 blz. € 20,00.