Muurvast in Atjeh

Pas later in het verhaal heb je in de gaten dat het eerste hoofdstuk van Het uur van de olifant, de nieuwe roman van Otto de Kat, een monumentje is voor Tjoet Nja Dinh. In Indonesië is zij een nationale heldin maar in Nederland zal menigeen die naam even moeten opzoeken. En dat terwijl zij toch geen onbelangrijke rol heeft gespeeld in een stukje Nederlandse geschiedenis. Een minder prettig stukje welteverstaan, dat we de laatste jaren gelukkig beter onder ogen durven te zien. De Kat focust in zijn roman op de laatste jaren van de Atjeh-oorlog (1873-1914), een bloedige periode uit de koloniale geschiedenis waarin Nederland de provincie Atjeh op Sumatra eronder probeerde te krijgen en zo’n 100.000 slachtoffers maakte. Tjoet Nja Dinh voerde jaren lang de guerrilla tegen de Nederlanders aan.

Het is 1909. Maxim van Oldenburgh is een oud-KNIL-officier die inmiddels burgemeester is van Texel en daar met zijn vrouw Roy en twee kinderen woont. Aan het eind van zijn dienstperiode in Atjeh raakte hij gewond aan zijn oog en herstelde hij in een hospitaal in Kota Radja, waar hij een andere militair leerde kennen: tweede luitenant W.A. van Oorschot. Ze hebben meteen een klik en spreken intensief over de oorlog: ‘De uren met W.A. daar op die veranda hadden zijn wereldbeeld geschokt en veranderd.’ W.A. houdt er een voor die tijd stevige afwijkende mening op na: wat de Nederlanders op Atjeh hebben uitgespookt is volgens hem ‘Misdaad in veelvoud’. Hij zal er een serie artikelen aan wijden onder de schuilnaam Wekker, die de Nederlandse politiek in grote verlegenheid bracht. W.A. van Oorschot/Wekker heeft echt bestaan.

De komst van deze W.A. naar Texel, jaren later, brengt een gesprek op gang dat Maxim weer volledig terugvoert naar die jaren in Atjeh. Het verhevigt ook de nachtmerries die hij al een tijd had en waarover Roy zich ernstig zorgen maakt. Het wordt vrij snel duidelijk dat Maxim aan PTSS lijdt en een specifiek soort Tempo Doeloe:

‘(…) het lukt me niet om haar veel over Atjeh te vertellen. Het zit muurvast in me, het is een kluwen gebeurtenissen en gevoelens, ik vind er nauwelijks woorden voor. (…) Bij mij is het onmacht, een constante dreiging. En ook een onbegrijpelijk heimwee naar dat land. Onmacht en weemoed, niet echt een gelukkige combinatie’.

De Kat laat in zijn roman de gedachtestromen van Maxim, W.A. en Roy steeds voortvloeien, waardoor je prettig dichtbij zijn personages komt. Dat veroorzaakt een aangename intimiteit, maar ook nogal wat terugkerende en hernomen gedachtes en herhaling. Heel erg is dat niet maar op sommige momenten had ik aan een half woord wel genoeg om te weten wat De Kat wil zeggen. De toespraak van Maxim als burgemeester waarin hij de achterblijvende vissersvrouwen van Texel herdenkt en de oudere vissersvouw die hem daarvoor dankt, brengen hem natuurlijk terug bij Tjoet Nja Dinh, dat had de schrijver niet nog eens extra hoeven benadrukken. Mooi is die parallel natuurlijk wel.

Het uur van de olifant is dus aan de ene kant een heel modieus boek: het zet een zwarte bladzijde van de Nederlandse geschiedenis in de kijker en het vraagt aandacht voor het aandeel van vrouwen daarin. Daarnaast heeft het boek iets prettig ouderwets, twee mannen die hun gedachtes met elkaar op een rij zetten, in een melancholieke stijl die met zijn voortvloeiende gedachtestromen modernistisch aandoet. Een aangename toevoeging aan de Nederlands-Indische literatuur.

Martijn Nicolaas

Otto de Kat – Het uur van de olifant. Van Oorschot, Amsterdam