In de reeks ‘Drieluik’ leest en bespreekt Willem Goedhart drie boeken die sterk met elkaar samenhangen of op elkaar voortbouwen. Dit eerste kwartaal buigt hij zich over de moeder aller horrorverhalen: ‘Frankenstein’ van Mary Shelley (1818), en na Jeanette Wintersons ‘Frankissstein’ (2019) sluit het eerste drieluik vandaag met Mary (2021) van Anne Eekhout.

Een menselijk verlangen

Mary Shelleys Frankenstein wordt veelal geclassificeerd als een gothic novel: een genre dat halverwege de 18e eeuw ontstond in Engeland en zowel in de (Britse) romantiek als het fin de siècle een opleving kende. Het kenmerkt zich door een combinatie van griezelelementen, een liefdesverhaal met fatale afloop, duistere locaties en plots vol mysterie, afgewerkt met een vleugje mythologie, legende of lokale geschiedenis. Het onheil ligt constant op de loer en de menselijke angsten worden gesymboliseerd door monsters of ziektes. In dit licht is Frankenstein met zijn nadruk op psychologie en wetenschap allesbehalve een gothic novel, in tegenstelling tot andere klassieke werken als Stoker’s Dracula of Walpole’s The Castle of Otranto. Hoewel het genre in de Nederlandse literatuur nooit op veel belangstelling mocht rekenen, heeft Anne Eekhout met haar vierde roman, een gefictionaliseerd verhaal over de jeugd van Mary Shelley, hieraan een zeldzame en waardevolle bijdrage geleverd.

Net als Winterson’s Frankissstein begint ook Mary tijdens die legendarische dagen aan het meer van Genève in 1816 – het jaar zonder zomer – waar de negentienjarige auteur verblijft met haar stiefzus Claire, echtgenoot en dichter Percy Shelley, de roemruchte Lord Byron en zijn lijfarts John Polidori. In twee sprookjesachtige villa’s wordt geschreven en gelezen, en in de avonden geconverseerd en volop geflirt onder het genot van met laudanum versterkte wijn. Byron’s idee om allen een spookverhaal te schrijven vormt de kiem voor het ontstaan van Frankenstein, al schreef Mary het leeuwendeel pas later in Londen. Er is al veel over het samenzijn van dit vijftal geschreven, fictief en biografisch, maar Eekhout weet hier toch nog wat nieuws aan toe te voegen door de gevoelens en beleving van Mary centraal te stellen. We lezen hoe ze zich als vrouw constant tekortgedaan voelt in de filosofische gesprekken met Byron en Shelley, zich als moeder ontfermt en bezorgd is om haar jonge zoon Willmouse (Eekhout laat Mary in het verhaal hem regelmatig de borst geven, wat tedere en liefdevolle scènes oplevert) en tussendoor ook nog probeert te schrijven, waarbij haar voornaamste drijfveer een donkere schim uit haar verleden is die steeds vaker tot ontbranding komt.

Die schaduw is het gevolg van een lange zomervakantie die Mary Shelley op haar vijftiende doorbracht bij de familie Baxter op hun landhuis nabij de Schotse havenstad Dundee. Shelley heeft hier daadwerkelijk verbleven rond die tijd, maar Eekhout heeft voor deze verhaallijn haar fantasie gebruikt: zo is de gezinssamenstelling anders en komen er ook personages in voor die, voor zover ik heb kunnen achterhalen, geen historische verwanten hebben. De spil in het gezin waar Mary logeert is de zeventienjarige Isabella, een meisje dat na de recente dood van haar moeder een teruggetrokken bestaan leidt, maar dankzij Mary (die zelf haar eigen moeder nooit gekend heeft) langzaam weer opfleurt. Er ontstaat een warme, innige band tussen de twee meisjes die nog verder tot bloei komt tijdens de wandelingen door het idyllische landschap en intieme gesprekken in Isabella’s slaapkamer. Mary schrijft dan ook in haar dagboekaantekeningen, de vertelvorm waarin dit deel van het verhaal is gegoten, dat ze langzaam maar zeker verliefd wordt op haar enigmatische vriendin, en Eekhout beschrijft deze kalverliefde vol geuren en kleuren.

We keken lang naar elkaar. Eerst keken we naar elkaars gezicht, maar onze ogen waren niet te stoppen. Ze doken onder water en zagen alle warmte van elkaars lichaam. Ze doken en kregen de opdracht om nooit te vertellen wat ze daar vonden. Onder de waterspiegel bestond een peilloze diepte; een van pure schoonheid, van tastbare vreugde. Daar waren onze voeten, onze benen langs elkaar; daar waren onze buiken, lichtbolle spanningsvelden; daar waren onze borsten, bleek en vol en puntig, vooruitstekend als een daad van verzet, als een daad van wezenlijkheid.

Het noodlot dient zich tijdens deze vakantie al vroeg aan in de figuur van Mr. Booth – een aristocratische schelm vol charisma die uit een roman van Austen of de Brontës weggelopen lijkt. Hij is getrouwd met de oudste zus van Isabella, die na een onfortuinlijke val van de trap invalide is geworden. Mr. Booth heeft een laboratorium in zijn huis waarin hij bier brouwt, en als Isabella en Mary hem bezoeken levert een gezellig avondje met zelf gestookte drank echter een reeks spookachtige hallucinaties op, die Mary blijven achtervolgen. Wanneer zij enkele malen alleen is met Mr. Booth waarschuwt hij haar herhaaldelijk voor de verborgen motieven van Isabella, die zich inderdaad steeds vreemder begint te gedragen tegenover Mary, al lijkt Mr. Booth ook een eigen agenda te hebben. De gecompliceerde liefdesintrige vol spannende scènes is door Eekhout fraai uitgewerkt en bevat genoeg open plekken om als nieuwsgierige lezer lekker te blijven gissen.

In lijn met de gothic novel woedt in deze verhaallijn de strijd tussen fantasie en werkelijkheid – Mary en Isabella verbeelden zich dingen die ze zich later verschillend blijken te herinneren. Het meest opvallend is een harig monster dat ze op een van hun tripjes aantreffen, en waar ze later vergeefs naar op zoek gaan. Eekhout lijkt hier te zinspelen op een vroege inspiratie of oorsprong van Frankenstein, al komen we nagenoeg niets over het monster te weten. Het is sowieso zoeken naar parallellen tussen de jeugdige, naïeve, vrolijke Mary in Schotland en de getormenteerde jonge vrouw in Zwitserland, waarmee Eekhout treffend laat zien dat de schrijfster in vier jaar tijd door schade en schande is opgegroeid, waar Percy Shelley en haar vroeg gestorven dochter natuurlijk een belangrijk aandeel in hebben. Toch wordt die eerste stap richting volwassenheid al gezet tijdens de vakantie in Dundee, als Mary pijnlijk ervaart dat ze alleen op zichzelf kan vertrouwen en haar hart bij niemand echt veilig is.

Hoewel de afwisseling en met name het contrast tussen de verhaallijnen goed werkt, begint de vertelling over de schrijvende Mary en haar beroemde kompanen op den duur toch wat te zwalken. Er wordt niet echt ergens naartoe gewerkt, en hoewel Mary steeds in gedachten terugkeert naar die zomer in Schotland, is voor ons als lezer niet duidelijk wat ze daarover nu precies op papier zet – een directe inspiratiebron in verhalend of thematisch opzicht voor de later zo beroemd geworden roman lijkt in ieder geval niet aanwezig in haar roerige verleden. Je wilt liefst zo snel mogelijk terugkeren naar die vakkundig gecomponeerde lijn vol gothic horror en uitvogelen wat al die duistere motieven voor onheilspellende betekenis hebben. Eekhouts vertelplezier spat er dan ook van af in dit deel, wat veel minder het geval is bij de meer essayistische en introspectieve beschouwingen van de jongvolwassen Mary Shelley.

En het komt. Het komt. Voorzichtig, geluidloos eerst, maar onmiskenbaar. En nu ze hem ziet, aanschouwt in al zijn geweldige echtheid, hij haar doet rillen, ondanks het feit dat ze hem kent, omdat ze hem kent, zet hij woorden in haar op, verhalen, brieven, landschappen, mensen van bloed en letters. En het wordt werkelijker naarmate haar furie toeneemt, en het wordt furieuzer naarmate het werkelijker wordt.

Wat de twee Mary’s met elkaar verbindt is een menselijk verlangen, het verlangen naar liefde en geborgenheid, van een goede moeder missen en een goede moeder willen zijn, voluit te willen leven als vrouw en onverbiddelijk te schrijven, maar zich ook te schikken naar de wil en wensen van haar naasten. Daarmee pakt Eekhout het menselijk verlangen van het monster in Frankenstein en laat ze zien dat deze verlangens net zo goed aan de auteur van de roman toebehoren, die dankzij deze sfeervolle gothic novel op een mooie, overtuigende manier tot leven is gewekt.

Willem Goedhart

Anne Eekhout – Mary. De Bezige Bij, Amsterdam. 380 blz. € 24,99.

Eerder verscheen op Tzum deze recensie van Mary