Surrealistische vermakelijkheid

In Wat te doen, van de Argentijnse auteur Pablo Katchadjian, valt weliswaar de naam Lenin, maar van enige relatie van de tekst met Lenins Wat te doen?, uit 1902, is geen sprake. Wat te doen bestaat uit vijftig genummerde hoofdstukjes van één tot anderhalve bladzijde lang. In elk vertelt een niet nader geïntroduceerde ik wat hij of zij samen met ene Alberto doormaakt. Of dat droomt, wat plotselinge verplaatsingen van de twee suggereren: het ene ogenblik zitten ze in een bootje, het onmiddellijk daaropvolgende staan ze in een collegezaal van een Engelse universiteit, of tussen een enorme groep drinkers.

Vrijwel alle hoofdstukjes zijn opgebouwd met gebruikmaking van dezelfde elementen, waaronder een Engels universiteitsgebouw, kannibalistische studenten van tweeënhalve meter lang, een gezelschap van achthonderd wijndrinkers, een eiland, een bootje, een simpele ziel, een oude vrouw, oude vodden en Léon Bloy. Wat niet wil zeggen dat de hoofdstukjes nauwelijks van elkaar verschillen. Het lijkt erop dat Katchadjian zijn bouwstenen na gebruik voor een hoofdstukje in een doos heeft gegooid, flink heeft geschud en ze er zonder te kijken een voor een weer heeft uitgehaald om er in een hele andere volgorde een nieuw hoofdstukje van te maken. En dat negenenveertig keer heeft gedaan. Dat doet aan experimentele surrealistische methoden denken en inderdaad bereikt Katchadjian er surrealistische effecten mee.

Wat te doen is ontegenzeglijk vermakelijk. Misschien moet je niet (altijd) meer willen en je daarmee tevredenstellen. Maar toch blijf je je (ik mij) afvragen of er niet meer met deze tekst beoogd is dan alleen vermaak bieden. Herlezing, noch diep nadenken leverde antwoorden op. Was het steeds weer opduiken van de naam Léon Bloy een sleutel? De Franse schrijver Bloy (1846 – 1917) was een vroom katholiek die in zijn werk zijn heils- en apocalyptische verwachtingen breed placht uit te meten. Hoewel een reactionair, kon hij toch waardering en bewondering opbrengen voor de literaire vernieuwers van de vroege twintigste eeuw. Maar in Wat te doen wijst, afgezien van het meermalen noemen van zijn naam, niets op enige relatie van de tekst met het werk van Bloy.

Dan maar anderen raadplegen, die hopelijk meer weten van Katchadjian en diens werk. Ik vond een paar Engels- en Spaanstalige recensies van Wat te doen. Die waren weliswaar zonder uitzondering lovend, maar kwamen toch ook niet verder dan ‘vermakelijk’ en ‘surrealistische komedie’, zonder dat komedie-karakter nader toe te lichten. Een enkeling opperde een zekere verwantschap van Katchandjian met Raymond Queneau, de Franse schrijver en medeoprichter van Oulipo, laboratorium voor experimentele literatuur.

Kortom, Wat te doen is met zo’n honderd bladzijden net kort genoeg om tot het eind vermakelijk te blijven, maar doet niet wat je van een surrealistisch literair experiment hoopt: door middel van het kiezen van surreële perspectieven werkelijkheden ontsluieren waar realisme geen vat op krijgt.

Hans van der Heijde

Pablo Katchadjian – Wat te doen. Vertaald door Marijke Arijs. Vleugels, Bleiswijk. 102 blz. € 23,95.

Te koop in de betere boekhandel of rechtstreeks bij de uitgever.