Grote ambities voor een zachte stem

In Station Tokio Ueno van Yū Miri leven we in het onstoffelijke hoofd van de overleden arbeider Kazu Mori, terwijl hij in en rond Tokio’s beroemdste park Ueno loopt. Typ ‘Uenopark’ in in de digitale zoekmachine en op slag verschijnen er plaatjes van de prachtigste bloesembomen, en anders wel van de dierentuin. Wat niet getoond wordt, zijn de uit karton en dekzeil opgetrokken kampjes tussen de bebossing waar wel vijfhonderd daklozen bivakkeren. In Yū’s roman is Kazu de laatste vijf jaar van zijn leven tot zo’n dakloze verworden.

Volgens de van oorsprong Zuid-Koreaanse Yū Miri (1968) is het bestaansrecht van haar schrijverschap het ten gehore brengen van de zachtste stemmen. Zelf was zij ook zo’n zachte stem, zo’n underdog. Als kind uit een armlastig gezin werd zij in Japan op school gepest door haar afkomst en thuis mishandeld door haar vader. Zoals vaker bood de literatuur een uitweg, maar haar verleden vergat zij niet.

Ook voor Kazu is het verleden een last die hij maar niet van zijn schouders krijgt. Vrouw dood, kind verloren en het geweten dat constant in zijn oor fluistert dat hij nooit bij zijn gezin is geweest, maar altijd ver weg, op uren reizen van het thuisfront, daar waar er werk te vinden was. En wat heeft het hem gebracht? Niets. Hij brengt de laatste vijf jaar van zijn leven dakloos door in het mooiste park van Tokio dat eens in de zoveel tijd wordt schoongeveegd wanneer de keizer in de buurt is. Op tweeënzeventigjarige leeftijd sterft hij in eenzaamheid.

Zo verliep een leven. Op de kalender waren gisteren vandaag en morgen door een streep gescheiden, maar in het leven bestond er geen onderscheid tussen verleden, heden en toekomst. Ieder van ons torste een kolossale, voor een enkeling ondraaglijke hoeveelheid tijd met zich mee, en zo leefden we, en stierven…

In de roman zelf is er eveneens amper onderscheid tussen het verleden en het heden. Het is te merken dat Yū in haar jeugd werk van Faulkner las, want ze maakt gebruik van de stream of consciousness-techniek, waarbij de gedachtestromen van Kazu onbegrensd tot de lezer komen. Alsof dat nog niet lastig genoeg is, wil Yū zowel de tsunami van 2011 en de aansluitende kernramp als de Japanse (keizers-)geschiedenis verweven met Kazu’s leven. Tevens wil ze de historie van Uenopark uit de doeken doen. Omdat Kazu een argeloze arbeider is die helemaal niet uit Tokio komt, heeft ze voor al zijn vragen dakloze Shige in het leven geroepen. Een personage van het type: u vraagt wij draaien. Een literair verantwoorde Wikipedia. Pijnlijk duidelijk wordt dat het ik-perspectief van Kazu tekortschiet voor de grootse ambities van deze roman.

Tekenend is het dat de laatste veertig pagina’s van Station Tokio Ueno veruit de indrukwekkendste zijn. Weg zijn de witregels, weg zijn de geschiedenislesjes. Eindelijk blijven we wat langer bij Kazu in het Uenopark, krijgt hij vorm, terwijl hij verder en verder naar binnen keert en de beletseltekens toenemen.

Terwijl ik naar de verlepte lotusplanten in de vijver keek, deed de eindeloos stromende regen zich plotseling aan me voor als een groot zwart gordijn, een concrete manifestatie van mijn doodlopende, uitzichtloze bestaan. Het doek was allang gevallen… waarom stond ik niet op uit mijn stoel… wat verwachtte ik hier in het halfduister nog te zien…?

Zachte stemmen moeten gehoord worden, weinigen zullen het oneens zijn met Yū. Haar nawoord gebruikt ze om te legitimeren dat zij de stemmen mag laten klinken. Ze is meermaals in het Uenopark geweest, heeft ruim tweehonderd slachtoffers van de tsunami- en kernramp gesproken en heeft allerlei experts op allerlei gebieden geraadpleegd. Prijzenswaardig, maar ook een gevaar. Want wanneer je te veel stemmen tegelijk wil laten klinken, krijg je een kakofonie en hoor je niemand écht.

Martijn van Bruggen

Yū Miri – Station Tokio Ueno. Uit het Japans vertaald door Geert van Bremen. De Geus, Amsterdam. 168 blz. € 18,99.