Geen gebakje op moeders verjaardag

De roman Hana speelt zich afwisselend af in het Oost-Moravische stadje Meziříčí (jaren vijftig en zestig) en terug in de tijd in het Tsjechische doorgangskamp Theresienstadt (Terezín) in de jaren veertig en in Auschwitz tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog. Het stadje heet eigenlijk voluit Valašské (Walachijs) Meziříčí, maar de schrijfster koos voor de verkorte vorm omdat iedere Tsjech die plaats weet te duiden, hoewel niet veel Nederlanders zullen weten waar het ligt.

In het stadje, dat in het noorden door de rivier de Bečva (niet genoemd in de roman) wordt afgeschermd van het dorp Krásno waarvan de naam ‘schoonheid’ (wel toegelicht) betekent, niet geheel betekenisloos omdat er zich in Meziříčí (letterlijk: gebied tussen rivieren) een ramp zal voltrekken. De rivier omspant als het ware het stadje.

Meziříčí werd namelijk in de jaren vijftig, toen zich juist het communistische regime (1948) gevestigd had (niet toegelicht), getroffen door een tyfusepidemie (historisch) als gevolg van een verontreinigde bron. Hana’s nichtje Mira ontsprong de dans doordat ze voor straf geen gebakje had gekregen op haar moeders verjaardag. De rest van het gezin – met duizenden anderen – overleed. Ook Hana overleefde het doordat ze in Auschwitz vermoedelijk al een keer met tyfus besmet was geweest. Zij zal de zorg krijgen voor haar nichtje Mira. Het bewuste gebakje dat zo’n cruciale rol in de roman speelt en daarom ook vaak wordt genoemd, is een soort met crème gevuld schuimkransje. In de vertaling werd het een ‘soesje met banketbankersroom’. Ik zou zeggen: nogal een mondvol. Waarom dan niet gewoon slagroomsoesje, al is dat heel iets anders. Ook de zaak waar het gekocht was, heet vreemd genoeg in de vertaling delicatessenwinkel en niet patisserie of banketbakkerszaak, een gelegenheid waar je bij je gebakje een kopje koffie kunt drinken.

De roman bestaat uit drie delen, die tegelijkertijd de tijdsspanne aangeven en de centrale figuur erin: deel 1 – 1954-1963 / Ik Mira, deel 2 – 1933-1945 / Zij die voor mij kwamen: de wederwaardigheden van Mira’s (groot-)ouders in het roerige Tsjechoslowakije voor en tijdens de oorlog. Tot besluit deel 3: 1942-1963, de periode waarin Hana centraal staat. De handeling wordt gemarkeerd door twee rampen, enerzijds één in het klein: de tyfusepidemie en hoe had die toesloeg in het gezin van Mira, en anderzijds, in het groot, de Holocaust, waar Hana onder te lijden krijgt. Ook hierin ligt iets omspannends in de constructie.

Inhoudelijk het interessantste aspect van de roman zijn misschien niet eens zozeer de gebeurtenissen, want die kennen we zo langzamerhand wel, maar de beschrijving van de relaties onderling: de houding van de Tsjechen tegenover elkaar, hun houding tegenover de Joden, de Joden onder elkaar, hun houding tegenover de Duitse bezetter of uiteindelijk de ambivalente houding van de Tsjechen tegenover de Russen als bevrijder (niet uitgewerkt in de roman) hoewel diezelfde bevrijding ook weer met de nodige slachtoffers in het stadje gepaard ging en de communistische machtsovername in het land (drie jaar later) in de hand zou werken (ook niet uitgewerkt).

De schrijfster biedt de lezer een uitgebreid scala van observaties, maar omdat deze in romanvorm zijn gegoten en de schrijfster (geboren in 1963) alles uit de tweede hand moet hebben, mis je enigszins de authenticiteit van het gebeurde. Ook wordt de zwarte bladzij in de Tsjechoslowaakse geschiedenis gemeden: die van de ‘Vertreibung’ van de Sudeten-Duitsers vlak na de oorlog. Dit thema was kennelijk te omvangrijk om ook nog eens in de roman opgenomen te kunnen worden, iets wat tevens geldt voor de niet uitgewerkte passsages.

Daar staat tegenover dat de Tsjechische lezer in die scala van mogelijkheden heel veel herkent uit zijn eigen leven of dat van zijn (groot-)ouders, familie en buren. De roman is in eigen land heel populair geworden, kent sinds zijn verschijning in 2018 diverse drukken en er zijn zelfs twee toneelstukken uit voortgekomen en plannen voor een verfilming. Kennelijk voldoet hij aan een grote behoefte in eigen land.

Voor de Nederlandse lezer kan hij interessant zijn om weet te krijgen van hoe het er in Tsjechoslowakije aan toeging voor, tijdens en na de oorlog: het verraad van München 1938, de inlijving van Bohemen en Moravië als protectoraat van het Derde Rijk en de bevrijding door de Russen, een situatie die nogal verschilde van de Nederlandse. De houding tegenover het communisme wordt trouwens ook nauwelijks aan de orde gesteld. Misschien stof voor een volgende roman, die de periode 1945-1950 aan de kaak zou kunnen stellen: hoe enerzijds Sudeten-Duitsers het land onder dwang moesten verlaten en sommige uit de kampen terugkerende Duitssprekende Joden abusievelijk voor Sudeten-Duitsers werden aangezien, terwijl er aan de andere kant grote sympathie was ontstaan voor de Russen als bevrijder.

Een nawoord zou aanvullende informatie hebben kunnen geven. Verder doet de zoetsappige omslag van een slapend meisje vermoeden dat het hier om een damesroman gaat in plaats van om een knap gecomponeerd en vlot verteld en vertaald literair werk.

Kees Mercks

Alena Mornštajnová – Hana. Uit het Tsjechisch vertaald door Irma Pieper. Mozaïek, Utrecht. 334 blz. € 21,99.