Ten afscheid

De crematieplechtigheid van Jeroen Brouwers (die ik 54 jaar gekend heb, in vormelijkheid, vrije val en vriendschap) vond in mei 2022 plaats in een Waals gehucht genaamd Holsbeek, ergens tussen Leuven en Brussel. Ik reed er heen samen met René Hesselink (antiquariaat Hinderickx en Winderickx) een rit van vijf uur, waarbij we uiteindelijk verdwaalden in dat achterland en twintig minuten te laat de aula betraden. Ik telde 120 bezoekers ongeveer, wat me aanvankelijk tegenviel, maar ik begreep dat iedereen op persoonlijke uitnodiging was gekomen. De sprekers waren obligaat in hun herinneringen: Jeroen eigenwijs en lastig, maar toch een goeie kerel etc. Alleen Gwennie, zijn weduwe, ontroerde me met haar slotzin: ‘Ooit zijn we weer bij elkaar’; erg sterk. Ik leg het voor de zekerheid maar even uit. Ze bedoelde dus niet: see you in heaven, maar: ooit zijn we allebei dood en ben ik niet meer alleen.

Jeroens kist was veel te klein voor de Ursus Major die hij eerder was.
Hij moet wel flink gekrompen zijn in zijn ouderdom. Opgebrand is niet het goede woord, want hij bleef helder en productief tot het laatst. Uitgeteerd is ook niet bruikbaar, lichamelijk verzwakt misschien.

Na het geleuter in de aula begaf het gehoor zich naar een kasteel in de buurt waar een after party plaatsvond die ik bij een stervensafscheid nog nooit eerder had gezien. Op Westerveld krijgt het condolerende publiek een kopje koffie met een plakje cake. Hier liepen vier obers rondjes met wijn en hapjes (kazen uit Frankrijk, carpaccio uit Italië, aardbeien uit de Kempen en ijs uit de Italiaanse koelkast). Ik voelde me bijna gegeneerd, maar na mijn zesde glas wijn zag ik de hartelijkheid die Jeroen ons middels Gwennie ten afscheid wilde bereiden.

Ik heb haar ook nog de hand gedrukt, waarbij ze, tot mijn aangenaamheid, nog bleek te weten wie ik was, al had ik haar in geen vijftien jaar meer gezien. (Ooit reed ze voor mij uit, vanuit Zutendaal, om me te tonen waar de hoofdweg begon in de richting van Maastricht; de rest kon ik dan zelf wel vinden, wat tot mijn opluchting ook bleek te kloppen.)

Jeroens laatste geschreven woorden aan mij luidden: ‘Dank je wel, Lodewijk’.
Een ontroerende afsluiting van een hobbelige vriendschap die meer dan een halve eeuw heeft standgehouden.

Hij verwees hierbij naar een kolom van mijn hand op de literaire website van Tzum, aangaande de toekenning van de P.C. Hooftprijs aan een andere schrijver dan Jeroen Brouwers, die hem al lang ten deel had moeten vallen, maar die hem door vijandige juryleden altijd onthouden is, zelfs ‘toen de dood al op weg was naar zijn huis’.

L.H. Wiener