Dit is het derde deel van een essay naar aanleiding van ‘Brief Uit Camden Town’ in Op weg naar het einde.

4.

In het eerder genoemde verhaal ‘Geld verdienen’ refereert Reve aan de feesten ter gelegenheid van de kroning van Elizabeth II. Hoewel zij al op 7 februari 1952 tot koningin was uitgeroepen, werd zij pas op 2 juni 1953 gekroond in Westminster Abbey. Reve was zo’n twee maanden eerder begonnen aan zijn eerste verblijf in Londen. Die juniavond keek hij, samen met de voor een korte vakantie naar Londen overgekomen Hanny Michaelis, aan de Theems naar het feestelijke vuurwerk waarmee de kroningsdag werd afgesloten.

Het geld dat zijn collega’s bij elkaar hadden gebracht na het debacle van de reisbeurs, was grotendeels opgegaan aan een verblijf in Oostenrijk, zodat hij andere wegen moest zoeken om overtocht naar en verblijf van drie maanden in Engeland te bekostigen. Hij had een scheepvaartbedrijf gevonden dat hem voor tien gulden op een vrachtboot wilde meenemen naar Londen. Het schip vertrok op zaterdagochtend 28 maart 1953 vanuit Amsterdam, lag de rest van het weekend in IJmuiden om de storm die over de Noordzee joeg af te wachten en deed vervolgens nog eens bijna drie volle dagen over de trip naar Engeland. Van het oponthoud in de haven deed Reve verslag in het slotverhaal van Tien Vrolijke Verhalen, ’Lof Der Scheepvaart’:

De kapitein keek op. ‘Wat gaat u in Londen doen?’ vroeg hij. Ik begon omstandig uit te leggen, dat ik Engels aan het leren was om in het Engels te kunnen schrijven. Hoe langer ik sprak, des te dwazer en leugenachtiger leken mij mijn bedoelingen.

Eenmaal gearriveerd in Londen maakte Reve vaart met het leggen van contacten met andere schrijvers. Al in de eerste week van zijn verblijf zocht hij onaangekondigd Angus Wilson op. Wilson, hoewel tien jaar ouder dan Reve, had op dat moment ongeveer net zoveel boeken op zijn naam: de twee verhalenbundels The Wrong Set (1949) en Such Darling Dodos (1950) en de roman Hemlock and After (1952). Voordat hij zich in 1955 geheel zou wijden aan het schrijven, werkte Wilson als bibliothecaris in het British Museum. In de oorlog was hij een van de codebrekers van Bletchley Park, waar berichten van de nazi’s werden ontcijferd. Hij was een collega van Alan Turing. Die werd nog in 1952 vervolgd wegens homoseksualiteit – hij accepteerde chemische castratie om niet naar de gevangenis te hoeven. 

Tegen die achtergrond is het opmerkelijk dat Angus Wilson altijd openlijk is uitgekomen voor zijn homoseksualiteit. Het is een belangrijk thema in zijn veelal satirisch getinte werk. Wilson had een levenslange relatie met Tony Garrett. In 1984 portretteerde de BBC hen in de film Angus and Tony, een van de eerste keren dat op de Britse televisie het leven van een homoseksueel koppel in beeld werd gebracht.

Aan Hanny Michaelis, dan nog altijd zijn wettige echtgenote, schreef Reve over Wilson: 

He is 39, but looks 50, is […] the caricatural representant of queerdom […]. I thought I would have to go to bed with him for my career, but after […] we were back in his flat we had very fine and frank talks. […] There was, I must say, an immediate and deep understanding. 

Omdat Wilson de volgende dag met Garrett op vakantie zou gaan, mocht Reve tijdens zijn eerste bezoek aan Londen gedurende een dag of negen in de chique flat van de schrijver verblijven.

Angus Wilson bracht Reve in contact met zijn jeugdvriend de historicus Perkin Walker, die hoogleraar was aan de Universiteit van Londen. Net als Wilson (‘kunstbroeder W.’) duikt hij vaak op in het werk van Reve. Nog in 1981 droeg Reve het aanvankelijk als Boekenweekgeschenk bedoelde De vierde man aan hem op; andersom treffen we de naam ‘Gerard van het Reve, M.O.D.B.’ aan onder de dankzeggingen in The Decline of Hell. Seventeenth-century Discussions of Eternal Torment (1964), waarbij de afkorting moet worden gelezen als ‘my own darling boy’. In de brieven heet Walker ‘Londense vriend P.’ of simpelweg ‘P.’

Bijna tien jaar na de eerste kennismaking is het inmiddels traditie geworden dat Reve ‘één, soms twee maal per jaar’ bij Walker logeert, ‘zoals hij, ook tenminste éénmaal ’s jaars, bij ons in Amsterdam pleegt te komen logeren.’ Het huis van Walker aan Regent’s Park Terrace is dan ook het einddoel van de reis in december 1962, ‘maar de overweging die de doorslag heeft gegeven, is een brief van Wimie (die schat), waarin deze te kennen heeft gegeven naar mij en naar huis terug te verlangen, en een Topgesprek te wensen.’

Reve denkt nog dat Wimie hem komt afhalen van Liverpool Street Station, als hij zich in Harwich, ‘met niet zo heel veel tijd meer vóór het vertrek van de trein’, realiseert dat hij zijn aankomst een uur te laat heeft opgegeven. Niets aan de hand, zou je denken, beter dan andersom, want dan zou je iemand een uur laten wachten. Nu wacht je zelf een uur in de stationsrestauratie tot de afhaler komt opdagen. Maar bij Reve, die opmerkt dat de laatste dagen voor zijn vertrek in ‘vreselijke onrust’ zijn verlopen, ‘in stemmingen fluctuerend van gedachten aan zelfmoord tot de zonderlingste bijna mystieke euphorieën’, ontstaat paniek, hij zint op manieren om een en ander te corrigeren. Wimie opbellen zou het eenvoudigst zijn, maar die ging eten ‘bij mensen van wie ik het telefoonnummer niet weet’. Dus besluit hij Perkin Walker op te bellen. 

In de telefooncel blijk ik het juiste zilvergeld niet bij me te hebben – gelukkig blijft de telefoniste onder mijn gehakkel doodkalm, en legt ze mij precies uit, welke munten ik moet gaan zien te bemachtigen.

Hier is enige uitleg op zijn plaats voor wie dit zestig jaar na dato leest. Een telefooncel was een vierkant bouwsel van staal en glas met daarin een telefoontoestel waarmee tegen betaling een gesprek met iemand op afstand kon worden gevoerd. Telefooncellen stonden langs de openbare weg. Om van de dienst gebruik te maken, diende je muntjes in het toestel te duwen. In Engeland, waar de telefooncellen knalrood waren, vroeg je bij de centrale het nummer aan dat je wilde bellen, de telefoniste vertelde je dan welk kleingeld je in de sleuf moest doen. Vervolgens werd de verbinding tot stand gebracht.

Veel voorkomende nadelen van telefooncellen waren dat ze vaak bezet waren, dat je niet de juiste munten op zak had, dat de sleuf waar het geld in moest verstopt was, dat of het spreek- of het luistergedeelte van de hoorn – en soms beide – ontbraken of dat het toestel op andere wijze onklaar was gemaakt. Ook stond er altijd als je verbinding juist tot stand was gekomen, een ongeduldig iemand op de ruit te tikken of je wilde opschieten. 

Met de introductie van de mobiele telefoon behoren deze ongemakken tot het verleden – net als telefooncellen. 

Reve probeert bij andere passagiers geld te wisselen, wat niet het gewenste resultaat oplevert, zodat hij in de stationsrestauratie een kop thee koopt, die natuurlijk te heet is om snel op te drinken. Als hij Walker eindelijk aan de lijn heeft – ‘Niet eens zo zachtjes, hoewel het zeker honderd kilometer ver is’ – hoort hij tot zijn teleurstelling dat Wimie hem, Walker dus, heeft gevraagd om Reve af te halen.

Na de treinreis van Harwich naar Londen, tijdens welke Reve de Onbekende Opgejaagde Familie gadeslaat, staat Walker niet te wachten op het perron waar de trein aankomt, maar, zo blijkt veertig minuten later, twee perrons verderop. ‘Alles is weer goed’ – in de auto spreken ze over een party waarover Wimie ‘vage vermeldingen’ had gedaan in zijn brief. Walker antwoordt ontwijkend dat hij er later op de avond nog even heen gaat. Het is geen goed idee om Reve mee te nemen ‘met het oog op een uiteenzetting, en mogelijk een gevecht, tussen Wim en mij’. 

Opmerkelijk is dat Reve hier een germanisme gebruikt. Hij bedoelt ‘uiteenzetting’ niet als iets uit de doeken doen, iets duidelijk maken, de verschillende details van iets belichten, maar als confrontatie, woordenwisseling, ruzie. Dit is opmerkelijk omdat Reve overwegend wars is van taalkundig exotisme, als je tenminste zijn particuliere spelling (‘risikoos’) en zijn archaïserend woordgebruik buiten beschouwing laat. Ook in Brieven aan Wimie komt ‘uiteenzetting’ voor in de Duitse betekenis, zoals in de brieven van 27 december 1962 en 5 januari 1963.

Hoe dan ook, Reve en Walker bezoeken het feestje bij een vriendenpaar, ergens tussen Notting Hill Gate en Kensington, en daar ‘ach Jesus, zie ik Wim’ in gezelschap ‘van het Prijsdier, de Hoofdprijs uit de Liefdesloterij, de 23-jarige M.’ Als Wim Reve gewaarwordt, is er even schrik, maar dan toch een omhelzing. Reve luistert geheel ontspannen naar Wimie, maar reikt intussen M., Michael Goodall, attent een asbakje aan terwijl hij ‘met onbeschaamde bewondering [zijn] blik langs zijn lichaam laat gaan’. Tussen haakjes bekent Reve: ‘Vertel mij niks: gevoelens die ik niet ken, hebben nog nooit bestaan – niets onmenselijks acht ik mij vreemd.’

In een ongedateerde brief (maar naar de inhoud te oordelen van 10 december 1962) krijgt Ludo Pieters een uitvoeriger beeld van de nieuwe vriend van Wim geschetst:

Het is wel een droom en een Engel van een jongen, die Michael (23), zo knap, lief, onbedorven, eerlijk en van een ontwapenende charme. Bovendien een vaag Essex of Suffolk accent, dat helemaal maakt dat je hem om de hals wilt vliegen en met kussen van aanbidding overdekken. Maar Wimie is niet gelukkig met hem, hoe verliefd hij ook op hem is, en hoezeer de Jongen op zijn beurt verzot is op Wimie.  

In een brief aan de gezusters Meyer rept Reve van een 

zeer aantrekkelijke en alleraardigste Blonde Jongen uit Ipswich met een licht accent. […] Fysiek was de keus natuurlijk niet moeilijk, want al heb ik een Voornaam en Innemend Uiterlijk, tenslotte had ik de Jongen zijn vader kunnen zijn, als zijn moeder gewild had.

Reve vierde in Londen zijn negenendertigste verjaardag (14 december 1962), dus dat hij Michaels vader had kunnen zijn, is grootspraak. In ‘Gedicht Voor Mijn 39ste Verjaardag’ schrijft Reve, na vier strofen vol doodsgedachten:

Des middags verscheen Michael. Ik maakte brood voor hem.
Ik keek naar hem terwijl hij at, en zag zijn jeugd.
Toen hij weer weg was, dronk ik uit zijn glas, en trok mij hijgend af.

Reve hoopt nog steeds op een terugkeer van Wim. Die zou ‘een kwestie van tijd’ zijn, laat Reve op diens gezag aan Pieters weten, om er met een reviaanse draai aan toe te voegen:

Mijn hart krimpt ineen als ik aan die Lieve Jongen denk – het gekke is, dat ik bijna in tranen uitbarst bij het idee, dat Wim hem weer zal verlaten.

5.

Het tweede deel van ‘Brief Uit Camden Town’ is ongeveer even lang als het eerste. Het vangt aan met ‘Maandagmiddag’. Reve laat weten dat hij ‘een paar uur op bed [is] gaan liggen om te proberen een beetje nachtrust in te halen, maar het is natuurlijk niet gelukt. (Ik heb vannacht rot geslapen, waarover later meer.)’ 

Het was dan ook ontegenzeglijk een uitbundig weekend geweest. Na de party van zaterdagavond zijn Wim Schuhmacher en Michael Goodall op zondag komen lunchen bij Perkin Walker, Reves logeeradres aan Regent’s Park Terrace. Na een uitvoerig bezoek aan de nabijgelegen dierentuin eet Reve, zoals ‘al dagen van tevoren geregeld’, bij Wim en Michael thuis, ook al bergt ‘een zo lang achter elkaar voortgezet samenzijn […] gevaren in zich’. ‘Ze wonen in Chelsea, niet ver van World’s End in een stil straatje dat op de Theemsoever uitloopt.’

Al in de zeventiende eeuw stond aan het westelijk einde van de King’s Road een taveerne die The World’s End heette en die van lieverlee het hele gebied tussen de King’s Road en de rivier zijn naam gaf. De huidige pub met die naam stamt uit 1897. In de jaren zestig verrees hier de eerste sociale woningbouw, sinds de jaren zeventig bepalen brutale woontorens van rode baksteen het beeld.

Het is onduidelijk of Reve refereert aan de pub The World’s End – er is er trouwens ook een die zo heet in Camden Town – of aan de buurt. Wat wel duidelijk is, is dat Wimie en Michael niet ver van het adres Edith Grove 102 woonden, waar in 1962 Mick Jagger, Keith Richards en Brian Jones er een huishouden van Jan Steen op nahielden.

In een ijskoude bus die er vijf kwartier over doet om Reve van Chelsea naar Camden Town te brengen, komt Reve tot de overweging dat 

ik in mijn leven veel fouten heb gemaakt, en daarvoor [word] gestraft, maar ik heb daarnaast een geweldige vergissing begaan, en alles hangt ervan af, of ik die zal weten te herstellen, wat des te moeilijker is, aangezien ik niet weet, wat die vergissing dan wel geweest is. Maar dat ik geheel opnieuw moet beginnen, dat is zeker.

Op de avond van 9 december 1962 komt hij thuis in het doodstille huis aan Regent’s Park Terrace, waar de overjas van Perkin Walker over een stoel hangt omdat de eigenaar van het vijf verdiepingen grote huis geen kapstok bezit. Het is daar en dan dat De Stem Reve, klaarwakker geworden uit een ondiepe slaap, zijn drie aanbevelingen doet. Die om zich naar de velden van Alicante te begeven heb ik in het begin van deze beschouwing uitvoerig behandeld. De andere aanbevelingen zijn eenvoudiger uit te voeren: ‘1. Sterke Drank opgeven’ en ‘3. Bewerkstelligen, dat Wim klassiek gitaar leert spelen.’

‘Het eerste is eenvoudig genoeg’, stelt Reve, waarna hij ‘de indeling der dranken in hun verband met de Elementen’ uiteenzet. Gedestilleerd is bedenkelijk, een vuurdrank immers, wijn is een luchtdrank omdat de druiven aan ranken hangen, bier is een aarddrank en frisdranken zijn de waterdranken. Voor Reves gestel is ‘toediening van de Luchtdrank wijn’ het meest te prefereren, want

het ligt voor de hand, dat wie onder een Vuurteken geboren is, zijn temperament noch moet blussen met Waterdranken, noch tot een verterende gloed forceren door het gebruik van een Vuurdrank (tenzij hij de uiterste matigheid kan opbrengen).

Die matigheid was nu juist het probleem. ‘Reve was een zware drinker, een dienaar van Koning Alcohol (“De Satan, die is de Oude Slang”) al heeft hij zijn hele leven ook, zij het meestal tevergeefs, getracht van de drank af te blijven’, lezen we in het boek van Frans Peeters dat veelzeggend De vuisten van Gerard Reve (2007) heet. 

Dat Wimie een ‘uiteenzetting’ vreesde tussen hem en Reve op de party van zaterdagavond was niet helemaal uit de lucht gegrepen. Nog maar een paar maanden eerder hadden de twee, allebei dronken, elkaar het huis uit gevochten.

Ik begon naakt met Wimie op de vuist te gaan, maar die wist mij te ontwijken, waarop ik flessen en glazen en verder alles wat breekbaar was begon stuk te gooien, daarbij een loeiend gehuil uitstotend. Wimie vluchtte de woning uit en de trap af, waar ik hem een gietijzeren braadpan waarin een koude varkensrollade in de diepte nawierp.

Ja, de drank, die weet wat. Ik kom er bij de beschouwing van ‘Brief Uit Gosfield’ op terug.

Of Wim Schuhmacher ooit heeft geleerd klassieke gitaar te spelen blijft ongewis.

Frank van Dijl

Dit is het derde en laatste deel van het derde verhaal van een serie over de brieven in Op weg naar het einde en Nader tot U. Deel 1, deel 2.

Foto boven: Nationaal Archief – F.N. Broers/Anefo.

Deze essays worden, voorzien van voetnoten en personenregister, in gelimiteerde oplage in boekvorm uitgegeven naar ontwerp van Huug Schipper van Studio Tint. Reeds verschenen: ‘Ik zou erg graag iets goeds schrijven’. Over ‘Brief Uit Edinburgh’ en ‘Brief Uit Amsterdam’ en ‘Niets onmenselijks acht ik mij vreemd’. Over ‘Brief uit Camden Town’ en ‘Brief uit Gosfield’, Ik leef voor anderen, dat is beslist een feit’. Over ‘Brief Uit Schrijversland (Modern Toerisme)’ en ‘Brief In Een Fles Gevonden’. De deeltjes kosten € 17,50 per stuk en zijn te bestellen Uitgeverij Fragment.