Het is dit najaar vijfenzeventig jaar geleden dat De Avonden bij De Bezige Bij verscheen, het officiële debuut van Gerard Reve, die toen gebruik maakte van het halfpseudoniem Simon van het Reve. Volgens een mededeling op de site van het Stadsarchief van Amsterdam gebruikte hij de voornaam Simon ‘omdat hij een bewonderaar was van Simon Vestdijk’. Grond voor deze bewering wordt niet gegeven.

De Avonden veroorzaakte opwinding in de Nederlandse literaire wereld. Er verschenen talloze – maar niet per se steeds gunstige – recensies en het boek werd bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs. Toch schoot het met de verkoop niet erg op, de woorden van Anna Blaman in Vrij Nederland ten spijt. Zij schreef dat Van het Reve

onze literatuur [heeft] verrijkt met een boek, dat een belangwekkend en aangrijpend beeld geeft van na-oorlogs moreel debâcle.

Zij voorspelde dat het boek

zich zal blijken te handhaven als een document dat de huidige geestelijke en morele status van vele jonge mensen op verrassend eerlijke en diep ontroerende wijze in beeld bracht.

Daar is, vijfenzeventig jaar later, geen speld tussen te krijgen.

Ik bezit, grappig genoeg, het exemplaar van de eerste druk van De Avonden waarin Anna Blaman op het schutblad haar handtekening zette, helaas zonder stofomslag. Dit terzijde.

Het boek bereikte in de loop der jaren een mythische status, niet in de laatste plaats door toedoen van de schrijver zelf. In het gedicht ‘Literatuur’, dat Reve opnam in zijn in 1973 verschenen bundel Het zingend hart, voert de auteur ‘de oude schrijver Nescio’ op:

Gevraagd naar zijn opinie over het jongste prachtboek ‘De Avonden’,
zeide eens de oude schrijver Nescio:
‘Dat boek? Dat is geen boek: dat is een onboek.’
‘Toch pakt het je wel aan, Pappie,’ wierp zijn vrouw hem tegen.
‘Dat is zo,’ gaf hij toe. ‘Net als de cholera.’

Simon Carmiggelt noemt dit in Ze doen maar (1976) ’een illustratie van het begrip “dichterlijke vrijheid”’ en hij vertelt waarom. Op 24 juni 1956 bezocht hij Nescio die twee dagen eerder 74 jaar oud was geworden. ‘Wat leest u nu graag?’ vroeg Carmiggelt, waarop de oude baas antwoordde: ‘De grappenmakers. […] Van u heb ik ook een heleboel gelezen. Ja, ik lees tegenwoordig alleen maar dingen waar ik niet bij hoef na te denken.’

Toch komt het gesprek op een niet nader genoemde roman van Bordewijk, niet direct een grappenmaker, waarop Nescio, naar zijn mening gevraagd, laat weten dat ‘een on-boek’ te vinden.

Waarop zijn vrouw: ‘Nee, pappie, dat moet je nou niet zeggen. Het pakt je toch wel aan…’

Carmiggelt: 

‘Ja,’ mompelt hij grimmig in die serre, ‘dat doet de cholera ook.’
Tot zover mijn notities.
Ik vertelde het verhaal van mijn bezoek jaren later aan Gerard Reve. Dat het aan hem was besteed bleek bij de verschijning van zijn bundel gedichten Het zingend hart.

Waarna Carmiggelt het vers citeert.

We mogen concluderen dat het door Carmiggelt gehanteerde begrip ‘dichterlijke vrijheid’ in dit geval getuigt van grote mildheid.

Niet alleen heeft Reve zich een literaire anekdote zonder bronvermelding toegeëigend – maar even verderop haalt Carmiggelt Godfried Bomans aan die hem eens schreef: ‘Anekdoten zijn gemeenschappelijk bezit’ –, hij heeft de anekdote in kwestie ook nog eens ten eigen bate gecorrumpeerd. Uit de mond van ‘de oude schrijver’ klinkt ‘onboek’ immers eerder als een aanbeveling dan als een negatieve kwalificatie.

Gerard Reve (1923-2006) en Simon Carmiggelt (1913-1987) waren jarenlang bevriend, maar raakten rond 1975 gebrouilleerd.