Een vermakelijk experiment met venijnige randjes

Romeinse schakelfiguren als terminators met cyborgogen, het Colosseum waar de gladiatoren als beursmakelaars de vloer doen bloeden voor de beste deal, Romeinen die gebruikmaken van een metaverse avant la lettre, en automatische wapens waarmee diezelfde terminators hun tegenstanders op de straatstenen leggen. Ziehier: het klassieke Rome op een dosis speed. In Han van der Vegts (1961) Een fellere zon valt de grens tussen antiek en modern niet langer scherp te trekken. Evenmin gaat het over de Romeinen.

Van der Vegts eerste roman – na het verloren gegane Afrika althans de eerste gepubliceerde – is een nieuwe stap in een oeuvre dat zich onder andere richt op de grensgevallen tussen mens en technologie. In het langere gedicht ‘Wormgoor’ bewerkte Van der Vegt de Orfeus-mythe reeds tot een gamehandleiding. Na vertalingen van Seamus Heaney en Joseph Conrad, na de kinderboeken Het rode ei (2010) en Het zwarte ei (2014), en na de dichtbundels Exorbitans (2006) en Navigatiesystemen (2015), geeft Van der Vegt in Een fellere zon de gehele klassieke oudheid een nieuwerwets kantje.

De roman speelt zich af aan het slot van Marcus Tullius Cicero’s consulaat, zowat de meest bekende redenaar van het oude Rome. Tegen die achtergrond volgen we de politieke opgang van zowat de meest bekende Romeinse veldheer, Julius Caesar, die samen met de magnaten Pompeius en Crassus het eerste triumviraat sticht, ook zowat het meest bekende driemanschap in de geschiedenis.

Het verhaal volgen we door de ogen van vier personages: politiek agitator en aspirant dragqueen Claudius Publius Pulcher, de nuchtere schaduwmacht Servilia, de naïeve medeconsul Bibulus en de kapitalistische grootmogul Pompeius zelve. Een symbool tussen de alinea’s geeft aan welk personage wordt gevolgd, al bladeren we in het begin regelmatig terug naar de legenda.

Maar het is Caesar waarrond alles en iedereen draait:

Het duurt even voor het gevoel zich aan hem opdringt dat die zon daar niet hoort. Als hij om zich heen kijkt, komt zijn blik een andere zon tegen. Twee zonnen, even hoog tegenover elkaar aan dezelfde hemel. Hij knippert nog eens. Nu ziet hij een ring rond de zon voor zich. De ring is een handschrift. JULIUS CAESAR. EEN NIEUWE DAG VOOR ROME.

Snel ontpopt Caesar zich tot een manipulatieve tacticus. Ook al is hij medeconsul, de door rechtschapenheid verblinde Bibulus – ‘De billen van de republiek’ – blijkt louter camouflage voor Caesars alleenheerschappij. Claudius verwordt tot een marionet die in de arena Caesars wetten verkoopt. En ook de immer intelligente Servilia – een van de weinigen die de machtsprimaat doorziet – laat zich door Caesar tot zijn minnares bekeren. In de ‘Metacombe’ knapt zij zijn vuile werkjes op.

De Metacombe, u leest het goed. Het is een van de techtransformaties in het oude Rome, waardoor de roman een spanningsveld schept tussen mens en technologie. De Metacombe gelijkt sterk op het Metaverse, een virtuele ruimte die de schijn van werkelijkheid ophoudt. In allerhande ‘kamers’ kunnen Romeinen zoals Bibulus orakels bezoeken, zoals Claudius en Caesar een rondje sparren met zwaarden, of kunnen zij er overleden geliefden terugzien. Alles is er zo levensecht dat sommigen weigeren de Metacombe te verlaten.

Daarnaast delen de Romeinen ‘Het Gevoelen’, dat dan weer lijkt op een sociaal medium. Via een geïmplanteerd borgoog hebben burgers zonder verpozen toegang tot andermans gedachten en de meest venijnige roddels. Dat oog doet ook handig dienst als portefeuille. Een betaling wordt bevestigd door een groene flits in de pupil.

Wanneer verliest de mens zich in het digitale? Een omineus antwoord daarop is te vinden bij de ‘Loze Zielen’. Het zijn tot waanzin gedreven Romeinen die door de constante cerebrale aanwezigheid van Het Gevoelen zichzelf hebben verloren. Rijke Romeinen zoals Claudius maken royale mantels van hun waardeloze huid.

Weinig verhullend doch niet minder scherp formuleert de roman een kritiek op het kapitalisme. De Romeinen zijn ordinaire geldgeilaards. Caesars glorieuze intocht in de Republiek blijkt niet meer dan een beurstocht, waarmee hij de aandelen van zijn ‘bedrijf’ op de markt brengt. En diezelfde Caesar ontmantelt de senaat tot aandelenmarkt: wetten worden niet langer gestemd, maar wel verkocht. Kortom, er vallen geen zeven verschillen te vinden tussen dit Rome en Wall Street.

Evenmin is Caesar zomaar een zon. Hij is een fellere zon, wiens kapitaalzucht ongenadiger brandt dan de werkelijke zon: ‘Een Rome van mogelijkheden! De gebouwen schieten op en verdwijnen weer. Ertussen rijst een zon, feller dan de zon die ertegenover aan de hemel staat.’ . De roman kan bijgevolg worden gelezen als een waarschuwing tegen een Trumpiaanse politiek van stinkend rijke mooipraterij. Mogen we het jammer vinden dat de figuur van Caesar daaraan werd opgeofferd?

Met Een fellere zon keert Van der Vegt de historische roman binnenstebuiten. Wat wordt gesitueerd in het verleden en zich aandient als een historische bespiegeling, blijkt een doortastende blik op de hedendaagse tijd. Hier erodeert het verschil tussen de Romeinse beschaving – die niet zelden als ratiorijk boegbeeld wordt opgeworpen – en de 21e eeuw, en daar komen vooral wij bekaaid vanaf. Politiek is in deze roman een kwestie van genetwerkt geld, technologie lijkt niet meer dan een enkelzware gevangenisbal, en de mens blijkt nog minder dan een louter door zichzelf gemotiveerd wezen. De val van dit Rome voelt niet afstandelijk maar unheimlich dichtbij.

Hoewel bij momenten de scherpte van de roman verloren gaat aan een humoristische ondertoon, kunnen de verbeelding- en zeggingskracht ervan niet worden ontkend. Een plekje binnenin de literaire piste lijkt zich bijgevolg voor dit oeuvre aan te kondigen. Een fellere zon blijft voor de lezer immers een vermakelijk experiment met venijnige randjes. Voorwaar: hier valt Rome en wij vallen mee.

Jan-Bart Claus

Han van der Vegt – Een fellere zon. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 408 blz. € 25,99.