Doortastend je leven omhelzen

‘Voor de moed en klinische scherpte waarmee ze de wortels, vervreemdingen en collectieve beperkingen van het persoonlijke geheugen blootlegt’ ontving Annie Ernaux dit jaar de Nobelprijs voor de Literatuur. Dit opduiken van herinneringen komt in al haar werken op enigerlei wijze voor, maar in Meisjesherinneringen thematiseert ze ‘het grote herinneringsvermogen van de schaamte, dat minutieuzer, onverzettelijker is dan enige vorm van herinnering.’ Schaamte die haar steeds bekruipt als ze terugdenkt aan de zomer van 1958 waarin ze als meisje haar maagdelijkheid verloor. Die ene nacht waarin ze alles doet wat H. van haar vraagt. Jaren later vraagt ze zich nog af waarom ze niet in staat is ook maar enig gevoel te vinden bij de herinneringen aan die nacht.

Er moeten 55 zomers verstrijken vooraleer Ernaux over die ene zomer kan schrijven. Telkens als ze naar foto’s van zichzelf kijkt uit ’58 of brieven van toen leest, is het alsof ze door dat meisje wordt geschaakt: ‘Ze overweldigt me, ze beneemt me de adem’. Ook vijftig jaar na dato komt dat meisje van 1958 springlevend tevoorschijn en brengt ze ‘een innerlijke overrompeling’ teweeg. Ernaux vraagt zich af wat haar verteltechnisch te doen staat: ‘het meisje van ’58 en de vrouw van 2014 versmelten tot één ‘ik’? Of […] de eerste loskoppelen van de tweede en gebruikmaken van een ‘zij’ en een ‘ik’?’ Ze kiest voor de spannendste optie, de laatste, die ook de wreedste is. Op die manier kan ze zo ver mogelijk voorbij enig gevoel van schaamte gaan en kan ze nietsontziend voorgevallen feiten en door het meisje verrichte handelingen beschrijven.

Met wetenschappelijke precisie analyseert Ernaux vanuit een ik-perspectief het meisje van ’58. De onderzoekende en onverbiddelijke ik bakent het sociale, familiale en seksuele terrein af waarin verlangen, trots en verwachtingen zich bij het meisje ontplooiden. Om te constateren dat ze geen welomschreven ik heeft, “maar ‘ikken’ die van het ene boek op het andere overgaan”. Ook concludeert de ik uit 2014 dat het zinloos is om de stem van het innerlijk van het meisje uit ’58 terug te vinden of te willen reconstrueren.

Maar het geheugen is een uitzinnig rekwisiteur en schotelt de beelden van die nacht vlijmscherp voor. Het vertellend ik verwordt tot een gefascineerd toeschouwster ‘van een film die is ontdaan van betekenis’. Het meisje is sinds drie dagen op de zomerkolonie. Ze verlangt er hevig naar zich thuis te voelen bij het gemengde gezelschap dat op de kolonie verblijft. Het is zaterdagavond en ze heeft haar eerste fuif. H. de hoofdjeugdleider vraagt haar ten dans. Hij representeert voor haar het gezag. Hij kijkt haar tijdens het dansen met een zware blik doordringend aan. Zij is verbouwereerd en voelt zich heerlijk ontredderd als hij haar met een harde ruk tegen zich aan trekt. Hij vraagt haar mee naar buiten en zij zegt ja, omdat ze niet kunnen flirten in het bijzijn van anderen. Eenmaal buiten gaat het haar te snel: ‘ze is niet klaar voor zoveel gehaastheid, zoveel vuur’, maar ze laat zich meeslepen door de begeerte die hij naar haar heeft. Ze volgt hem sprakeloos naar zijn kamer en geeft hem in alles zijn zin: ‘Het meisje op bed is getuige van wat haar overkomt, een belevenis die ze zich een uur eerder nooit had kunnen indenken, dat is alles.’ Allerlei interpretaties die in de loop der jaren opgehoopt zijn, gaan aan flarden terwijl het vertellend ik ook scènes uit de dagen, weken, maanden van de twee opeenvolgende jaren van het meisje onder de loep neemt.

Het ik-perspectief plaatst waardeoordelen bij de onverschrokken beschrijving van de werkelijkheid van die nacht ‘die geen verschrikking was en ook geen schaamte. Enkel gehoorzaamheid aan wat er gebeurde, betekenisloosheid van wat er gebeurde.’ Ernaux deconstrueert het meisje dat ze is geweest, zonder een fictioneel personage van haar te maken. Het vertellend ik blijft zich als een historicus tegenover haar personage verhouden. Het is deze zoekende manier van schrijven van Ernaux die precaire achterliggende en universele waarheden blootlegt. Haar schrijven dient om zaken op te delven, om beter te kunnen begrijpen en verdragen wat je overkomt en wat je doet. Ernaux weet volstrekt eigenzinnig de kloof in kaart te brengen ’tussen de verbijsterende werkelijkheid van wat je overkomt op het moment dat het je overkomt en de vreemde onwerkelijkheid waarin, jaren later, wat je is overkomen zich tooit.’ Haar werk lezen doet je verlangen je eigen leven net zo doortastend te begrijpen én te omhelzen.

Miriam Piters

Annie Ernaux – Meisjesherinneringen. Vertaling Rokus Hofstede. De Arbeiderspers, Amsterdam. 174 blz. 17,99.