Wilskracht is niet eindig

Gewoonten onderzoeken en die doorbreken. Dat is ‘mijn grootste gewoonte’ schrijft Jesse Ball in zijn wervelende memoir Zelfportret. En daarna: ‘ze opnieuw vestigen, ze doorbreken, enzovoorts’. Trek je die redenering door, dan hoeft deze ‘grootste gewoonte’ natuurlijk ook niet lang te bestaan, maar zij leverde in ieder geval een fascinerend zelfonderzoek op. Gevuld met paradoxen, zoals het leven zelf.

‘Ik ben het niet met The New York Times eens dat wilskracht eindig is en dat er echt niets anders op zit dan toegeven aan de kapitalistische tijdgeest’, schrijft Ball. Er is, zo valt van hem te leren, heus nog heel veel mogelijk als wapen tegen neoliberale chantage en doorgeschoten ict-dwingelandij, die de mens trachten te reduceren tot een code. Jesse Ball is een vrije geest, een heel oorspronkelijke schrijver, die ook in zijn persoonlijk leven geen boodschap heeft aan conformisme.

Neem zijn werkwijze. Hij verbleef een tijdje in Mississippi, op het monumentale landgoed van John Grisham (‘een man die ik niet ken’), de auteur die met zijn thrillers miljoenen bij elkaar schrijft en ver afstaat van Balls sobere levensfilosofie. Juist op die plek schreef Ball in één dag in december 2017 dit memoir. Geen statig, zelffeliciterend autobiografisch prachtwerk met foto’s zonder wolken, maar een rauwe ontleding van zijn uitgesproken, soms aanvechtbare gedragingen, gedachten en de omgang met anderen.

Zelfportret springt heen en weer, zoals de gedachten van een snel associërend mens dat kunnen om ze met elkaar vervlechten. Soms kort als Tweets, dan weer wat uitgebreider, maar altijd zonder geleidelijke overgangen. Hier en daar lijken gebeurtenissen wat aangezet, maar het blijft steeds een intrigerend en soms confronterend relaas van een man, die in niets de gemakkelijke weg kiest van de status quo of de oppervlakkige tijdgeest. Die bovendien bewijst hoezeer ieder mens bestaat uit tegenstellingen.

Daarnaast heeft hij, onderweg door het leven met zo weinig mogelijk bagage, een voorkeur voor wilde avonturen, smijten met de spullen, racen met auto’s en het opzoeken van andere gevaarlijke situaties. Lichamelijke ongemakken, zelfs ronduit gevaarlijke medische risico’s, interesseren hem niet. Ball ziet wel waar het schip strandt.

Het is onvermijdelijk dat je, al maar doorschrijvend en -denkend, ook wel eens wat vaag bent, maar langer dan een paar zinnen duurt dat nooit, want dan heeft hij al weer een ander levensaspect te pakken. Een van betekenis en met grote impact op zijn bestaan of juist een futiliteit, die kennelijk toch genoemd moet worden, wat meteen de humor in het boek brengt:

Toen ik voor het eerst met een meisje zoende was ik achttien en wist ik niet hoe het moest, maar het ging vrij aardig. Ze had grotere borsten dan alle meisjes met wie ik sindsdien wat heb gehad, en ik had geen idee wat ik met ze aan moest. Ze had een heel mooi handschrift. Jarenlang lustte ik geen champignons, olijven en pittige kazen. Rond mijn twintigste veranderde dat allemaal. Mijn grootvader hield erg van pistachenootjes en dat vatte ik op als een bewijs van zijn boosaardigheid.

Zo veel koerswijzigingen per bladzijde heeft tot gevolg dat dit toch niet zo omvangrijke boek dwingt tot rustig lezen, wil je niet de mooiste gedachten, soms ronduit vondsten, missen.

Ball, die eerder de eigenzinnige en metaforisch rijke romans Census en Het duikersspel schreef, is duidelijk geen man van vooropgezette schema’s. Hij loopt in het dagelijks leven en op papier waar hij kan en wil. Hij neemt het op voor ‘wonderbaarlijke mensen’, die gemarginaliseerd dreigen te raken in een wereld zonder verbeelding, benoemt helder zijn helden, onder wie Robert Walser, die net als Ball ook graag zelf ontslag nam, is eerlijk over eigen tekortkomingen, hekelt literaire voordrachten (‘Naar mijn oordeel hebben die niets met boeken te maken’) en neemt de ruimte voor veelzeggende opsommingen en korte getuigenissen:

Ik haat vlaggen. Ik haat regeringen. Ik haat gekozen bestuurders. Ik houd van kruispunten, oude liften, automaten, verkoopautomaten, wafelijzers. Ik wil mijn genen niet doorgeven. Ik geloof niet dat de mensheid erg belangrijk of bijzonder is. Als jongen geloofde ik dat er meer geheime doorgangen zouden zijn. Ik heb nog nooit een geheime doorgang gevonden. Mij is verteld dat China zus zou zijn, maar het was zo.

Ball houdt wel van wat provocaties, denkt in alles anti-autoritair, schreeuwt ondertussen om meer compassie en is niet bevreesd ook zichzelf onderuit te halen. Wat een weelde in deze jaren. Een unieke stem, die veel meer aandacht verdient.

André Keikes

Jesse Ball – Zelfportret. Vertaald door Jan Willem Reitsma. Querido, Amsterdam / Antwerpen. 120 blz. €20.