Oprechte oproep of goeie grap?

Elke lezer kent ze, de paperbacks de je in krantenkiosken of supermarkten vindt met op de cover een koppeltje dat op het punt staat elkaar te zoenen. Maar niemand heeft ze gelezen, want ze behoren niet tot de literatuur. Het is lectuur, kitsch, pulp. Dat is echter een vooroordeel gebaseerd op onwetendheid, meent Kees ’t Hart, zelf auteur van postmoderne romans, essays en recensent Nederlandstalige literatuur voor De Groene Amsterdammer. En daarom neemt hij het in zijn Pleidooi voor pulp op voor liefdesboeken (romance novels). Niet alleen houdt hij zelf van dit soort verhalen, maar hij gelooft ook dat ze een rol te spelen hebben in onze leescultuur. In dit essay in boekvorm wil hij het genre daarom serieus nemen. Daartoe heeft hij 53 zulke romans gelezen en een aantal studies waarin dit type literatuur naar waarde geschat wordt en met betrokkenheid bestudeerd wordt.

’t Hart vindt dat er veel te vaak lacherig wordt gedaan over deze romans, terwijl ze miljoenen mensen bereiken die echt geraakt worden door wat ze lezen. In geen enkel ernstig medium worden ze besproken, nooit wordt over stijl of structuur iets gezegd, als er al over gepraat wordt dan ligt de nadruk eenduidig op de plot die door literatuurkenners steevast wordt afgedaan als soapserieachtig. Terwijl grote literatuur levensinzichten zou schenken, zorgen voor meer empathie of iets vertellen over de wereld van vandaag, worden liefdesromans afgedaan als goedkoop vermaak. Maar daarmee worden ze te makkelijk weggezet, betoogt ’t Hart, die vaststelt dat het genre eigen wetten heeft, verschillende subgenres kent (de doktersroman, de liefdesroman die in sportmiddens speelt, de historische variant, …) met eigen bestsellers en iconische auteurs (bijna altijd vrouwen, sommigen hebben miljoenen exemplaren verkocht) en even goed als hedendaagse literatuur inspeelt op een aantal maatschappelijke debatten en veranderingen. Het idee dat dit soort romans een conservatief en antifeministisch wereldbeeld propageert (vrouw werpt zich in de armen van knappe man en wordt pas gelukkig als hij haar ook wil), wordt tegengesproken. En vooral: er is een grote community van lezers. Op het platform Goodreads publiceren zij recensies en wordt er intensief gediscussieerd over bepaalde wendingen en personages. ’t Hart citeert heel veel van die reacties en slaat ons om de oren met getallen als om te zeggen: het zijn lezerscijfers waar elke zogenaamd literaire auteur alleen maar van kan dromen…

En ja, ’t Hart expliciteert een aantal regels en eigenaardigheden van de liefdesroman, hij toont aan dat veel schrijvers in het genre heel goed hun huiswerk maken (beschrijvingen van de setting ogen heel realistisch en kloppen tot in het kleinste detail met de werkelijkheid; historische feiten zijn gebaseerd op gedegen documentatie) en dat hun romans een soort catharsis beogen. Tegelijk slaagt hij er niet in om overtuigend aan te tonen dat het daarbij om meer gaat dan ambacht of maakwerk. Schuilt daarin immers niet precies het verschil tussen literatuur – en anders dan de stropop van de literatuurwetenschapper die ’t Hart hier optrekt en tegen wie hij schaduwbokst zal geen enkele academicus bestrijden dat dit soort boeken niet tot de literatuur gerekend mogen worden – en Literatuur? Namelijk dat je voor een écht interessant boek niet alleen de wetten van het genre volledig moet beheersen, maar er ook op een intelligente en originele wijze van afwijkt? In die zin kan je wel vaststellen dat deze boeken goed gemaakt zijn, maar lijkt de conclusie toch vooral dat ze eindeloos variëren op bekende structuren, en dus eigenlijk een, weliswaar kunstige, invuloefening zijn. Ook ’t Hart weet eigenlijk niets opmerkelijks over stijl en opbouw te melden, en vertelt voornamelijk de verhaaltjes na (en overigens ook de studies – een zwak hoofdstukje in zijn boekje, want gewoon een parafraserende opsomming van wat ie gelezen heeft).

Het is natuurlijk opmerkelijk dat iemand uit de high culture zich voor middlebrow of in dit geval zelfs gewoon populaire cultuur interesseert en deze ook gaat propageren. De reden daarvoor lijkt een enthousiasmerende oproep tot leesplezier: lezen mag toch ook gewoon meeslepend en leuk zijn? Literatuur hoeft toch niet altijd doodernstig te zijn? Tegelijk is dat niet zo verwonderlijk voor een volbloed postmodernist als ’t Hart, die in zijn hele oeuvre elementen uit hoge en lage cultuur vermengt, en die ook aangeeft dat minstens twee van zijn eigen romans een aantal kenmerken van het genre van de liefdesroman vertonen. Maar is een ander typisch kenmerk van pomo literatuur niet de ironie? Hoe oprecht ’t Harts pleidooi misschien ook is – maar dat valt niet te peilen, ook niet als hij strakjes roept dat hij het allemaal heel erg meent – ik kan mij toch niet van de indruk ontdoen (alleen al door de Suske & Wiske-achtige alliteratie in de titel!) dat dit hele boekje een goeie grap is. Zo heeft een gewaardeerd literair auteur bij een literair fonds met naam toch maar mooi een boekje geschreven over liefdesromannetjes vol goedkope seks. Dat is in elk geval uiterst vermakelijk, en het zorgt voor een hoop leesplezier.

Carl De Strycker

Kees ’t Hart – Pleidooi voor pulp. Querido, Amsterdam. 128 blz. € 12,50.