Verlangen naar Lord Lister

Kees ’t Harts nieuwe en derde dichtbundel heet, net als het negen pagina’s en vijftig keer vier regels tellende openingsgedicht, Het vogelkerkhof. Een ander lang gedicht (elf pagina’s en tweeëndertig keer zeven regels) is getiteld ‘De dood van Lord Lister’. Onder de titel Voor de doden zijn vijf bijzondere elegieën opgenomen. De bundel besluit met ‘Naar de Haagse Boekenmarkt’, een Wim de Bie gedenkend gedicht met een eigenzinnige vorm. Het Vogelkerkhof bevat elf gedichten en dus meer dan de hierboven genoemde, die samen ruim meer dan de helft van de bundel omvatten. In de resterende gedichten is de (de) dood niet aanwezig, althans niet nadrukkelijk, want hij is natuurlijk altijd en overal aanwezig.

In ‘Het Vogelkerkhof’ – het gedicht – vinden de verteller en een kind een dode vogel in de tuin. Het kind vraagt hem nog eens het verhaal van het vogeldodenrijk te vertellen. Ze droomt, de dode vogel meegebracht in een doos, van hun gezamenlijke gang naar het vogelkerkhof, waar de dichter woont die in mei de vogels terugroept: ‘Eén keer per jaar roept hij/Ze bij zich ze komen in wolken/Van gedachten en herinneringen/Vannacht zijn wij getuigenis’.

Verlangen, dat is in het werk van ’t Hart een sleutelbegrip en alomtegenwoordig. Zo ook in deze bundel: ‘Vogels vallen soms omlaag uit ouderdom en grondverlangen’, in ‘Het Vogelkerkhof’; ‘Hij (de dichter – hvdh) vreest de wind de lucht en het verlangen’, in ‘De dichter’, of ‘Dit is geen fotoverslag, maar een groeiend verlangen’, in ‘De eerste schooldag’.

Wie kent Lord Lister, Gentleman-Dief, De Grote Onbekende genaamd Raffles nog? De Nederlandse journalist/(pulp-)schrijver Felix Hageman voegde zevenhonderd Lord Lister verhalen toe aan de ruim honderd van zijn Duitse scheppers, Matull en Blankensee. In Nederland verschenen de Lord Lister verhalen tussen de jaren 1910 en 1968 in pulp-uitgaven. Veel jongens vraten ze; zo ook ’t Hart. In het gedicht ‘De dood van Lord Lister’ ‘is’ de ik de zoon van Lord Lister, althans: ‘Toen mijn vader stierf, was hij Lord Lister/Ik wist het niet mijn moeder hield het verborgen’. Ooit, toen hij als jongen die verhalen las, zal brandend verlangen hem ertoe gebracht hebben zichzelf tot zoon van Lord Lister te fantaseren (en zijn vader tot Lord Lister?), nu, vele jaren later verlangt hij naar het herbeleven van die fantasie.

Dat verlangen kan poëzie worden omdat er een zwaar melancholiek gewicht aan hangt: het besef dat herbeleving onmogelijk is omdat die iets vereist wat verdwenen is en niet teruggehaald kan worden. Te weten kunnen lezen met een nog niet door een studie Nederlands en tientallen meters boeken met ‘echte’ literatuur ontwikkeld oog en met een nog niet door volwassenheid bedorven naïviteit en fantasie.

’t Hart heeft er in zijn gedichten een handje van met wendingen te komen die associaties oproepen, waarvan ik niet weet of hij wel beoogde die op te roepen. Overigens zie ik dat als een extra kwaliteit van gedichten in het algemeen en van ’t Harts gedichten in het bijzonder. Hier bij wijze van voorbeeld de eerste vier regels van De acteurs: ‘Ik ben de stem/Ik ben de droom/Ik ben de fluitketel/Ik denk aan alles’. Hoe het andere lezers vergaat, weet ik niet, maar zodra ik ‘fluitketel’ lees, schiet ik in de lach en doemt voor mijn geestesoog Flip Fluitketel op, een typetje van André van Duin dat zijn achternaam als hoofddeksel draagt.

’t Hart was ooit, pas afgestudeerd neem ik aan, of misschien zelfs dat nog niet, leraar Nederlands aan een scholengemeenschap in Purmerend. In het gedicht ‘De eerste schooldag’ verwerkte hij zijn herinneringen aan die dag aan de hand van zijn lerarenagenda, waarin zijn rooster met daarin aangegeven welke klas op welk tijdstip in welk lokaal hij moet lesgeven, de pagina’s met, per klas en in alfabetische volgorde, de namen van de leerlingen en daarnaast de kolommen met hun cijfers. Alles keurig geordend en netjes genoteerd en verschillende categorieën een eigen kleur gegeven, misschien wel met zo’n vierkleurenbalpen van toen. En ach, die namenverzamelingen, met namen die toen in waren, maar nu niet meer en die nog gezichten oproepen, maar ook het besef dat de dragers van die namen nu zestigers zijn.

’t Hart is een goede dichter en Het vogelkerkhof is een hele goede bundel. Er zit meer sterven en dood in dan in zijn eerdere bundels, maar dat wil niet zeggen dat de toonzetting zwaarmoediger is. Deze regels vormen de laatste strofe van het derde gedicht van vijf van Voor de doden:

‘Leven is een raadsel’ wie dat bedacht is gek
Het is een ding een woord een stem een flat
Waar stilte in de zomer tussen vogels zoemt
En dinsdagavond de vuilnis buiten wordt gezet

Ten slotte, zoals in al zijn werk, ook in zijn proza, zorgt ’t Hart altijd voor verrassingen vol eigenzinnige humor. In Het Vogelkerkhof komen de lezers langs plekken die ontroeren, verlangens opwekken, herinneringen oproepen, of in de lach doen schieten en soms allemaal tegelijk.

Hans van der Heijde

Kees ’t Hart – Het vogelkerkhof. Querido, Amsterdam. 68 blz. € 18,99.