(Deze recensie van Bougainville komt uit 1981, uit het archief van Everhard Huizing)

Een eiland achter de tijd

De taal van diplomatie is bij uitstek een zakelijke taal waarin uiterst zorgvuldig wordt omgesprongen met emoties. Een toch nog betrekkelijk sobere formulering als ‘gevoelens van hevige afschuw’ behoort zo ongeveer tot het zwaarste geschut dat enkel bij zeer ernstige gelegenheden in stelling mag worden gebracht. Zakelijk is ook de verteltrant van F Springer die behalve als diplomaat ook als schrijver een respectabele staat van dienst heeft hij debuteerde in 1962 met de verhalenbundel Bericht uit Hollandia waarna nog vier boeken volgden Schimmen rond de Parula (1966) De gladde paal van macht (1969) Tabee, New York (1974) en Zaken overzee (1977). Stuk voor stuk bescheiden meesterwerkjes zodat ik dan ook nogal verbaasd was Tabee, New York bij De Slegte aan te treffen.

De roman Bougainville is Springers nieuwste boek waarmee hij naar mijn smaak zijn tot dusver beste prestatie heeft geleverd. Ontleenden verschillende van zijn vorige boeken een belangrijk deel van hun charme aan het feit dat Springer als bereisde diplomaat een vaak amusant boekje opendeed over het reilen en zeilen van onze diplomatieke diensten in den vreemde in deze roman komt daar nog een dimensie bij.

In Bougainville is Springer er in geslaagd een tot nu toe niet door hem bereikte thematische diepgang aan te brengen waarmee ik overigens niet wil zeggen dat zijn overige werk niet meer dan oppervlakkige verhaaltjesvertellerij zou behelzen. Springer goochelt in deze roman ingenieus met ruimte en tijd, waardoor de lezer nu eens wordt meegevoerd naar het Rotterdam van de tijd van Multatuli, dan weer naar het Dacca in de pasgeboren staat Bangladesh.

Als het boek begint, bevinden we ons in dat Dacca. De ik-figuur, door vrienden Bo genoemd, heeft er als Nederlands zaakgelastigde tot taak een ambassade op poten te zetten. Als zodanig moet hij ook de vanuit Nederland geboden ontwikkelingshulp in goede banen leiden, wat enige groteske situaties oplevert, zoals de (prachtig beschreven) ontvangst van een gigantische baggermolen.

In deze chaotische omstandigheden ontmoet Bo zijn oude jeugdvriend Tommie Vaulant, die als hij wil wegvluchten uit de rotzooi van elke dag, zachtjes de namen opnoemt van de plaatsen die hij ooit nog wil bezoeken: ‘Cape Farewell in Nieuw-Zeeland, Alice Springs in Australië, Mandalay in Burma, Bougainville in de Stille Zuidzee, ach Bougainville, Cox’s Bazaar aan de Golf van Bengalen.’ Deze laatste plaats wordt hem echter fataal. Daags na de ontmoeting hoort Bo dat zijn vriend juist en uitgerekend daar verdronken is.

Bo en Tommie zijn samen opgegroeid in het Nederlands-Indië van de jaren dertig in Malang Ze speelden met elkaar in de tuin van huize Vaulant, ‘een onmetelijke tuin vol waringins en palmen’, maar daarnaast was er voor Bo nog de attractie van Tommie’s familieleden: een ukelele-spelende oudere broer, twee beeldschone zusters en een in het achterhuis weggemoffelde grootvader, een gemelijke gemankeerde revolutionair, die zijn door alcohol benevelde dagen vult met schelden op het kolonialisme.

Na Tommie’s dood krijgt Bo het nagelaten gelaten dagboek van deze grootvader in handen, waarvan fragmenten in de roman ingelast zijn. Hieruit leren we de grootvader kennen als een teleurgestelde idealist die als jongetje ooit Multatuli heeft ontmoet en daardoor blijvend is beïnvloed. Maar ook als joyeuze levensgenieter met een turbulent leven, met als een in zijn herinneringen gekoesterd hoogtepunt een korte vrijage met niemand anders dan Mata Hari.

Tot zijn verbazing treft Bo in dit dagboek echter ook dagboekaantekeningen van Tommie aan. En ook hier desillusies, verloren liefdes, onvervulde verlangens. En steeds duidelijker wordt ook wie de eigenlijke hoofdfiguur is in dit boek: de tijd. Heel fraai laat Springer alle lijnen samenkomen in zijn beschrijving van een reünie van Bo’s oude gymnasiumklas. De stralende junimiddag na de diploma-uitreiking blijkt voorgoed achterhaald door de tijd, zoals ook de onmetelijke tuin vol waringins en palmen voorgoed onbereikbaar is geworden. Je kunt er hoogstens over dromen, zoals je kunt dromen over een eiland in de Stille Zuidzee: Bougainville. Een eiland land achter de tijd

Het is Springer gelukt over deze toch waarlijk niet door de literatuur verwaarloosde thematiek een roman te schrijven, waarvan je beslist niet kunt beweren dat het allemaal al eens eerder zo gezegd is. Dat is al heel wat. em>Bougainville munt echter vooral uit door de bijna achteloze manier waarop deze thematiek gestalte krijgt. En ten slotte blijkt Springer in deze roman eens te meer een uitstekende en onderhoudende verteller.

Everhard Huizing

F. Springer – Bougainville. Querido, Amsterdam.

Deze recensie stond eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 16 november 1981.