Dansen op de ‘volkaan’

‘Toen ik pas op de universiteit zat, was er een periode waarin ik niet kon dansen. Ik dacht namelijk dat dat niet hoorde voor iemand die wilde schrijven. Dat het niet intellectueel genoeg was ofzo. Maar hoe meer ik mijn eigen klassisme begon te ontleden, hoe meer ik besefte dat dat wel kon: schrijven en dansen.’ Dit zegt Andrea Abreu in een YouTube-filmpje van de Brusselse literaire organisatie Passa Porta, terwijl we haar losjes, op paar witte sneakers en met een grote koptelefoon op, een paar danspasjes uitvoert. Het fragment vat de poëtica van deze piepjonge schrijver goed samen: beweeglijk, lichamelijk en wars van enig verschil tussen hoge en lage cultuur. Haar debuutroman Panza de burro, nu door Arieke Kroes naar het Nederlands vertaald als Ezelsbuik, was een grote hit in Spanje. Er gingen meer dan 70.000 exemplaren van over de toonbank en bovendien leverde het haar een plekje op de prestigieuze Best of Young Spanish Language Novelists-lijst op, die het Britse tijdschrift Granta elke 10 jaar samenstelt. Zelfs in de combinatie van verkoopcijfers en kritische lof weet Abreu hoge en lage cultuur nog met elkaar te combineren.

Die fascinatie staat ook in de eerste zinnen van Ezelsbuik al meteen op scherp: ‘Als een kat. Isora gaf over als een kat. Gukkegukkegukke en haar kots kletterde in de weeceepot om te worden opgeslokt door de onmetelijkheid onder de grond van het eiland.’ Een zomer lang volgen hartsvriendinnen Isora en de 10-jarige verteller, die consequent half grappend en half liefkozend ‘shit’ door Isora wordt genoemd. ‘Shit’ is in alles net iets trager dan haar vriendin. Ze is minder stoer, minder rap van tong en zeker minder grofgebekt. Maar wat ze dan wel weer heeft, is een relatief veilige thuissituatie, terwijl Isora, wiens moeder op relatief jonge leeftijd is overleden, om de haverklap door haar oma wordt uitgekafferd, geslagen en op dieet wordt gezet, waardoor ze een eetstoornis heeft ontwikkeld. Verder doen deze meisjes alles wat ze maar kunnen om een lange en doodsaaie zomer, waarin niemand oog of tijd voor hen heeft, voorbij te laten vliegen. Ze spelen Hamtaro op de ‘geemboj’, msn’en met wildvreemden, doen soaps na met hun barbies en masturberen samen, wat ze in hun kinderlijke onwetendheid ‘schuren’ noemen. Alleen gaat Isora bij al die dingen vaak net iets verder dan haar vriendin, waardoor gedurende het boek de vriendschap steeds verder op spanning komt te staan, tot ze uiteindelijk wel tot uitbarsting moet komen.

Het eiland waar het hier om gaat is het vulkanische, in het boek steevast ‘volkanische’, Tenerife, waar Abreu zelf ook is opgegroeid. Dat eiland speelt haast een even grote rol in het boek als de twee meisjes. Allereerst als sociale achtergrond waartegen het verhaal zich kan voltrekken. Het hele boek is op een subtiele manier doortrokken van de armoede en klassenongelijkheid die het eiland, dat draait op toerisme, in zijn wurggreep houdt. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de meisjes er het hele boek lang ervan dromen om naar het strand te gaan, maar dat niet kunnen, omdat niemand tijd heeft om ze te brengen. Het contrast met de toeristen die in hun, door de plaatselijke bevolking strak schoongehouden, vakantievilla’s in helder blauwe zwembaden plonsen, is scherp.

Daarnaast uit de aanwezigheid van het eiland zich vooral in de taal. Niet alleen in hoe Abreu de natuur in haar beschrijvingen tot leven weet te wekken, maar vooral in de spreektaal en het dialect, die Arieke Kroes in haar vertaling soepel naar een Nederlandse tegenhanger heeft omzet: ‘vanaf toen antwoordde Isora elke keer als haar oma zei breng jij doña Carmen d’r eieren en d’r piepers, reken effe met die vrouw af, breng die en die twee bakken kippenpoten, vier broden, tweehonderd gram gele kaas, tweehonderdvijftig gram geitenkaas, geef haar een stuk guavepasta, een zak piepers, ga zus en zo wat garnalen brengen, reken effe af met die buitenlander, want jij ken Engels, ik praat allenig maar christentaal, dan antwoordde Isora oké, bitch, ik ga al, bitch, goed, bitch, zoals je wil, bitch, dank je wel, bitch, nog iets anders, bitch?’

Ezelsbuik vertoont als verkoopsucces een aantal opvallende overeenkomsten met een aantal jonge Nederlandstalige bestsellerauteurs. In haar fascinatie voor een kleine, beklemmende gemeenschap heeft Abreu wel wat weg van Het smelt van Lize Spit en in haar belangstelling voor taal lijkt ze dan weer wat op De avond is ongemak Marieke Lucas Rijneveld. Alleen lijkt Abreu, met Tenerife als haar achtergrond, een stuk klassenbewuster dan haar Nederlandstalige tegenhangers en in haar fixatie voor vrouwenbeelden en relaties misschien ook wat feministischer. Hoe het ook zij: Andrea Abreu is flonkerende en weerbarstige nieuwe ster aan het Spaanstalige literaire firmament, die ook in ons taalgebied best wat harder zou mogen schijnen.

Jonathan van der Horst

Andrea Abreu – Ezelsbuik. Uit het Spaans vertaald door Arieke Kroes. Van Oorschot, Amsterdam. 176 blz. € 23,50.