Tekens van een genocide

Srebrenica is in het Nederlandse collectieve bewustzijn een plek van schaamte. Voor Bosnische moslims is de naam Srebenica een metafoor voor de poging van met name Bosnische Serviërs tot eliminatie van Bosnische moslims uit delen van Bosnië-Herzegovina door middel van gewelddadige verdrijving en massamoord. Zoals ‘Auschwitz’ als metaforisch deel voor het geheel van de holocaust wordt gebruikt, zo staat ‘Srebrenica’ voor de drie jaren van massamoord in Bosnië en voor wat met een cynische aanduiding ‘etnische schoonmaak’ is gaan heten.

In zijn indrukwekkende Briefkaarten uit het graf, uit 2006, beschreef Emir Suljagic (1975) aan de hand van zijn eigen ervaringen en aan die van ooggetuigenverslagen de genocidale tragedie. Suljagic ontsnapte ternauwernood aan de massamoord in Srebrenica, omdat zijn werk als tolk voor VN hem een zekere mate van bescherming bood. Na de oorlog studeerde hij politieke wetenschappen in (onder meer) Sarajevo, Bologna en Hamburg. Vanaf 2006 bekleedde hij verschillende politiek-bestuurlijke ambten in Bosnië. Momenteel is hij directeur van het Srebrenica Memorial Centre.

In het recent verschenen Een landkaart van het verdwijnen draait het impliciet om de vraag hoe je, als direct betrokkene en overlevende, te verhouden tot de geschiedenis en tot manifestatie van de geschiedenis in het actuele leven. Zo vertelt Suljagic hoe hij tijdens zittingen van het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag stemmen herkent van anoniem optredende, door een gordijn aan het zicht onttrokken getuigen, die bij moordpartijen betrokken zijn geweest. Later die dag ziet hij ze terug in de stad. Wat te doen? De confrontatie aangaan? Een blik van herkenning tonen en doen alsof zijn neus bloedt? Zich snel uit de voeten maken, nu ze hem nog niet opgemerkt hebben?

Dit probleem is een opmaat voor wat hem te wachten staat bij zijn terugkeer naar Oost-Bosnië, nabij de Servische grens. Daar wonen nog maar enkele, stug volhoudende Bosnische moslims, want de meeste zijn verdreven of vermoord. Naast de tot ruïnes vervallende huizen van de verdwenen Bosniërs wonen nog altijd de Bosnische Serviërs, die voor oorlog uitbrak hun buren waren, met wie ze dorpsgemeenschappen vormden en met wie ze vaak op vriendelijke voet omgingen. Hebben die geholpen bij de verdrijvingen? Hebben ze de huizen van hun verdreven buren geplunderd? Hebben ze gemoord? En als ze dat allemaal niet gedaan hebben, hebben ze geprobeerd hun buren te beschermen tegen het geweld?

Suljagic onderbreekt het verslag van zijn terugkeer met getuigenissen en met berichten van de andere kant van het (massa-)graf van slachtoffers van de genocide. Van die laatste een voorbeeld:

Ik was de oudste van zes kinderen. Ik leed aan een groeistoornis en was bij mijn ouders blijven wonen om ze te helpen met het vee. Toen de oorlog begon, gingen we met zijn drieën naar Suceska, een dorp ten westen van Srebrenica. We vertrokken op 11 juli 1995 ook samen naar Potocari. Uitgeput door de hitte dommelden mijn ouders even in. Toen ze weer wakker werden, was ik al meegenomen. Terwijl ze naar mij op zoek was, kwam mijn moeder Ratko Mladic tegen, de commandant van de Bosnische Serviërs. Nadat ze hem had uitgelegd dat ik ongeschikt was voor militaire dienstplicht, antwoordde hij kort: ‘Ja, tot vandaag nog wel.’ In het massagraf Laze-Grbavci, vlak bij Zvornik, werd in 1996 bij mijn lichaam ook mijn amulet gevonden.

Een landkaart van het verdwijnen is met 126 bladzijden een aangrijpend boek. Maar van zeer beperkte omvang. Suljagic beoogt er – denk ik, maar hij zegt dat nergens – (ook) een duidelijke positiebepaling mee in het huidige debat over de oorlog en de genocide in Bosnië. Dat debat is sterk vervuild geraakt door politieke polarisatie en door in twijfel trekken tot zelfs ontkenning van de massamoord door al dan niet Bosnische Serviërs. Suljagic werkt aan een omvattende historische studie naar de genocide, die gedurende de jaren van de oorlog in Bosnië plaatsgreep. Het boek moet in 2025 verschijnen.

Hans van der Heijde

Emir Suljagic – Een landkaart van het verdwijnen. Vertaling Pavle Trkulja. De Arbeiderspers, Amsterdam 126 blz. € 18,99.